In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 december 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot een verzoek om een zorgmachtiging op basis van artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Het verzoek is ingediend door de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam op 24 november 2020. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 december 2020 werd bevestigd dat betrokkene, samen met zijn advocaat, een plan van aanpak had opgesteld waar alle betrokkenen mee akkoord gingen. Dit plan van aanpak omvatte de mogelijkheid voor betrokkene om, indien nodig, een zelfbindingsverklaring op te stellen met de ambulant behandelaar.
De rechtbank oordeelde dat er sprake was van instemming van betrokkene, zoals bedoeld in artikel 1:4 lid 3 Wvggz, en dat er geen reden was voor het opleggen van verplichte zorg. De rechtbank benadrukte dat verplichte zorg alleen mag worden opgelegd wanneer er geen alternatieven zijn en dat alle mogelijkheden, waaronder een eigen plan van aanpak, moeten worden overwogen. Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank het verzoek om zorgmachtiging afgewezen.
De beschikking is mondeling gegeven door rechter mr. B. Krijnen en is op 21 december 2020 schriftelijk uitgewerkt. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.