ECLI:NL:RBROT:2020:13079

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
ROT 20/3486
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening inzake openbaarmaking rapportage Wmo-ondersteuning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 juli 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de openbaarmaking van een rapportage over de kwaliteit van Wmo-ondersteuning door de verzoekster, [naam verzoekster]. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam om het rapport openbaar te maken. De verzoekster stelde dat verweerder niet bevoegd was om de Wmo-zorg te toetsen en dat het rapport onzorgvuldig en onvolledig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoekster onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van onverwijlde spoed of onomkeerbare gevolgen door de openbaarmaking van het rapport. De voorzieningenrechter nam een spoedeisend belang aan, maar concludeerde dat de openbaarmaking van het rapport in het belang van transparantie en toezicht op de kwaliteit van zorg was. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, waarbij werd opgemerkt dat de verzoekster de mogelijkheid had om een reactie van 200 woorden bij het rapport in te dienen, maar hier geen gebruik van had gemaakt. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. H. de Vries, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/3486
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 juli 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam verzoekster], te [plaats] , verzoekster,
gemachtigde: mr. A.C. van Langen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. A. J. Wintjes.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekster meegedeeld dat de rapportage naar aanleiding van preventief toezicht (over de kwaliteit van Wmo-ondersteuning door [naam verzoekster] ) (hierna: het Rapport) van 12 mei 2020 openbaar gemaakt zal worden.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en aanvullende stukken overgelegd.
Verzoekster heeft bij brief van 13 juli 2020 nog aanvullende stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2020.
Namens verzoekster is verschenen haar gemachtigde en [naam persoon 1] , algemeen directeur van verzoekster. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts waren namens verweerder aanwezig [naam persoon 2] , juridisch adviseur/Wob-coördinator MO, werkzaam bij de gemeente Rotterdam, en [naam persoon 3] , toezichthouder Wmo, werkzaam bij de GGD Rotterdam-Rijnmond.
Overwegingen
1. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
spoedeisend belang2. Verweerder stelt dat verzoekster onvoldoende heeft aangetoond dat ten gevolge van het besluit tot openbaarmaking van het Rapport sprake is van onverwijlde spoed of onomkeerbare gevolgen.
Verzoekster verbindt de door haar gestelde spoedeisendheid aan de door de Directeur Welzijn, Zorg en Jeugdhulp, namens verweerder, verzonden brief van 25 juni 2020, waarin wordt aangekondigd dat verzoekster tijdelijk (tot 15 oktober 2020) geen nieuwe cliënten met een persoonsgebonden budget (pgb) kan aannemen (maatregelbrief).
Deze maatregelbrief vloeit voort uit het Rapport, waarin de uitvoerend toezichthouder Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in opdracht van de GGD Rotterdam-Rijnmond (hierna: Toezicht Wmo), aan verzoekster heeft verzocht om een schriftelijke terugkoppeling te geven op welke manier verzoekster uitvoering zal geven aan de in het Rapport vermelde verbetermaatregelen. Toezicht Wmo heeft verder aangegeven dat zij verwacht dat de verbetermaatregelen uiterlijk op 8 oktober 2020 zijn uitgevoerd en geborgd en dat zij uiterlijk op 15 oktober 2020 per verbetermaatregel hierover schriftelijke door verzoekster zal worden geïnformeerd.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat met de toezending van het Rapport door Toezicht Wmo aan verweerder sprake is van een onrechtmatige openbaar making en dat het Toezichtrapport onbevoegd is opgemaakt en evidente onjuistheden bevat, zodat de eventuele openbaarmaking leidt tot imagoschade en omzetschade.
De voorzieningenrechter neemt een spoedeisend belang aan, nu de publicatie van het Rapport in combinatie met de maatregelbrief van 25 juni 2020 kan leiden tot de gestelde schade voor verzoekster. De voorzieningenrechter zal het verzoek dan ook inhoudelijk beoordelen.
de feiten
3. In het kader van toezicht op de Wmo heeft de Toezicht Wmo, bij brief van
6 december 2019, aangekondigd bij verzoekster op 9 en 10 december 2019 een (preventief) onderzoek te willen doen.
Op 9 en 10 december 2019 heeft Toezicht Wmo onderzoek gedaan op het kantoor van verzoekster.
Bij brief van 19 december 2019 zijn er diverse bescheiden bij verzoekster opgevraagd.
Bij brief van 3 januari 2020 heeft verzoekster te kennen gegeven de gevraagde stukken niet te willen aanleveren, omdat verzoekster het vertrouwen dat haar cliënten in haar stellen niet wil schaden en verzoekster geen privacy regels wil breken.
Bij brief van 21 januari 2020 heeft Toezicht Wmo aan verzoekster een hersteltermijn geboden om de gevraagde stukken alsnog ter beschikking te stellen.
Toezicht Wmo is door verzoekster op 3 maart 2020 in de gelegenheid gesteld om de gevraagde gegevens bij verzoekster op kantoor in te zien.
Bij e-mailbericht van 25 maart 2020 heeft Toezicht Wmo verzoekster verzocht om nog aanvullende stukken te overleggen.
Toezicht Wmo heeft op 14 april 2020 een concept rapport opgesteld.
Verzoekster heeft bij brief van 21 april 2020 een bezwaarschrift ingediend tegen dit concept rapport.
In haar brief van 12 mei 2020 heeft Toezicht Wmo het definitieve Toezichtrapport (het Rapport) vastgesteld en aan verzoekster meegedeeld dat verweerder een kopie van dit rapport ontvangt. Verzoekster is daarbij in de gelegenheid gesteld om gebruik te maken van de mogelijkheid om een reactie van maximaal 200 woorden in te dienen. Deze reactie zal als bijlage bij het Rapport gevoegd worden, alvorens Toezicht Wmo overgaat tot openbaarmaking. Verder heeft Toezicht Wmo aan verzoekster meegedeeld dat zij voornemens is dit Rapport met de eventuele reactie van verzoekster openbaar te maken en dat verzoekster een zienswijze op het voorgenomen besluit tot openbaarmaking kan indienen.
Op 8 juni 2020 is door verzoekster een zienswijze op het voorgenomen besluit tot openbaarmaking ingediend.
Vervolgens is het bestreden besluit tot openbaarmaking namens verweerder genomen.
inhoudelijk
4. Verzoekster stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat verweerder niet bevoegd is om de door verzoekster verleende Wmo-zorg te toetsen, zodat verweerder geen belang heeft om het Rapport openbaar te maken. Gelet op haar bezwaren in de brief van 21 april 2020 is verzoekster van mening dat sprake is van een onzorgvuldig en onvolledig onderzoek en dat de bevindingen de conclusies niet of niet voldoende kunnen dragen. In het Rapport wordt veelvuldig gewezen op hoge indicaties, interviews met cliënten en medewerkers, maar niet wordt uitgelegd wat wordt verstaan onder een hoge indicatie en de interviews zijn niet opgenomen, zodat niet gecontroleerd kan worden of de bevindingen uit de interviews terecht zijn. Verder stelt verzoekster zich op het standpunt dat ten onrechte de gestelde kwaliteitseisen die aan aanbieders als in de Wmo bedoeld worden gesteld, ook gelden voor een pgb-aanbieder. Tenslotte vindt verzoekster het onterecht dat het rapport al is verstrekt aan verweerder, terwijl verzoekster zich niet heeft kunnen uitlaten over deze actieve informatieverstrekking.
Omdat er naar de mening van verzoekster sprake is van een onzorgvuldig advies, dient op
grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob de openbaarmaking van het Rapport op grond van de wet achterwege te blijven voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van voorkomen van onevenredige benadeling van verzoekster.
4.2 Verweerder heeft met een verweerschrift van 9 juli 2020 uitvoerig op de gronden van verzoekster gereageerd en nog diverse bijlagen bij het verweerschrift overgelegd.
5. De bevoegdheid van verweerder ten aanzien van de toezichtfunctie en ten aanzien van de publicatie
5.1 Op grond van de Wet publieke gezondheid (Wpg) dienen colleges van burgemeesters en wethouders voor de uitvoering van de in die wet genoemde taken via een gemeenschappelijke regeling een gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) in te stellen en in stand te houden.
De Gemeenschappelijke regeling Gemeentelijke Gezondheidsdienst Rotterdam-Rijnmond voert namens de regio de basistaken uit voor de publieke gezondheidszorg.
In deze Gemeenschappelijke regeling is opgenomen dat het bestuur van het openbaar lichaam ‘GGD Rotterdam-Rijnmond’ geen verantwoordelijkheid heeft voor de bedrijfsvoeringsaspecten en is de uitvoering van alle (basis)taken belegd bij de gemeente Rotterdam. De gemeente Rotterdam voert de feitelijke taakoefening en werkzaamheden uit voor de deelnemende gemeentebesturen en draagt hiervoor de volledige verantwoordelijkheid.
De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) draagt in artikel 6.1 het college van iedere gemeente op om personen aan te wijzen die belast zijn met het houden toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
Het toezicht op de naleving van de kwaliteit van uitvoering van de Wmo is regionaal belegd bij de GGD, in de regio Rotterdam bij de GGD Rotterdam-Rijnmond. Ook deze GGD-taak wordt – gelet op het bepaalde in de Gemeenschappelijke regeling - in de regio Rotterdam-Rijnmond feitelijk uitgevoerd door de gemeente Rotterdam.
Het college van de gemeente Rotterdam heeft met het Aanwijzingsbesluit toezichthouders Wmo Rotterdam 2019 (het Aanwijzingsbesluit) en op grond van artikel 6.1 van de Wmo, toezichthouders aangewezen om toezicht te houden op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wmo. Toezicht Wmo is door (het college van) de gemeente Rotterdam aangewezen om toezicht te houden in opdracht van de GGD Rotterdam-Rijnmond.
De voorzieningenrechter wijst in dit verband op het Toezichtskader Wmo 2019 (het Toezichtskader), waarin de reikwijdte van het toezicht staat beschreven dat door Toezicht Wmo wordt uitgeoefend. Hieronder valt ook het houden van toezicht op toekenning en uitvoering van maatschappelijke ondersteuning op grond van een persoonsgebonden budget (pgb). Niet in geschil is dat het Toezichtskader Wmo 2019 aan verzoekster is uitgereikt tijdens het preventief onderzoek bij verzoekster op 9 december 2019.
Tussen partijen is niet in geschil dat het besluit tot openbaarmaking (het publicatiebesluit) is getekend door het Hoofd Concern Auditing/directeur Concernaudit (hierna: het Hoofd).
Het Hoofd vervult tevens de rol van Hoofd Toezicht Wmo en geeft in die rol leiding aan het team Toezicht Wmo. Ook is het Hoofd aangewezen als toezichthouder in het Aanwijzingsbesluit toezichthouders Wmo Rotterdam 2019 (artikel 2, aanhef en onder a).
Verder is tussen partijen niet in geschil dat op grond van artikel 3 van het Besluit ondermandaat, ondervolmacht en ondermachtiging van de algemeen directeur 2016, in samenhang gelezen met artikel 1.3, vierde lid, en artikel 3.2, eerste lid, van het Besluit van het college van burgemeester wethouders van de gemeente Rotterdam houdende regels omtrent mandaat, volmacht en machtiging het Hoofd als gemandateerde bevoegd is tot actieve en passieve openbaarmaking in de zin van de Wob.
5.2 Gelet op het voorgaande concludeert de voorzieningenrechter dat verweerder als bevoegd bestuursorgaan het bestreden besluit heeft genomen.
De voorzieningenrechter wijst erop dat het uitvoeren van toezicht een andere taak is dan een besluit nemen tot het openbaar maken van een rapport dat door een uitvoerende toezichthouder is opgesteld. Voor zover verzoekster naar voren heeft gebracht dat het Rapport, dat door Toezicht Wmo in opdracht van de GGD Rotterdam-Rijnmond is opgesteld, niet in handen van verweerder mocht komen, volgt de voorzieningenrechter verzoekster hierin niet, want de toezichthoudende taak in het kader van de Wmo is door de GGD Rotterdam-Rijnmond overgedragen aan verweerder en om die reden kan verweerder de beschikking krijgen over een dergelijk Rapport.

6..Toetsingskader: artikel 8 van de Wob

6.1
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wob verschaft het bestuursorgaan dat het rechtstreeks aangaat, uit eigen beweging informatie over het beleid, de voorbereiding en de uitvoering daaronder begrepen, zodra dat in het belang is van een goede en democratische bestuursvoering.
6.2
Uitgangspunt is dat de beoordeling in het kader van de Wob alleen gaat over wel of niet – actief – openbaar maken, en niet over de juistheid of onjuistheid van de desbetreffende documenten.
In afwijking van dat uitgangspunt is alleen een situatie voorstelbaar waarin het evident is dat een document onjuistheden bevat, zodat daarom in het kader van de belangenafweging alleen al vanwege die evidente onjuistheden de balans doorslaat naar onevenredigheid van openbaarmaking (artikel 10, 2e lid en onder g van de Wob).
De voorzieningenrechter beoordeelt dus, voordat zij toekomt aan de belangenafweging als totaal en in het kader van de vraag naar de (on)rechtmatigheid van het bestreden besluit, of het toezichtsrapport evidente onjuistheden bevat.
7. Is het rapport zorgvuldig tot stand gekomen en/of bevat het rapport evidente onjuistheden?
7.1
Het Rapport dat openbaar wordt gemaakt strekt tot het geven van een oordeel over (de kwaliteit van) de door verzoekster geboden ondersteuning en bevat een aantal verbetermaatregelen waarvan wordt verwacht dat verzoekster daarmee aan de slag gaat.
In een volgend heronderzoek zal worden getoetst in hoeverre verzoekster uitvoering heeft gegeven aan de verbetermaatregelen, en in hoeverre (de kwaliteit van) de door verzoekster geboden ondersteuning op dat moment voldoet.
De vaststelling van het Rapport zelf is geen besluit, en heeft (daarmee) geen rechtsgevolg. Daardoor staan tegen de vaststelling van het rapport geen rechtsmiddelen open.
Evenwel heeft verzoekster ruim de mogelijkheid gehad om tijdens het onderzoek de vragen van toezichthouders te beantwoorden, bij onduidelijkheden vragen te stellen, en alle relevante informatie aan te leveren.
Uit het dossier blijkt dat Toezicht Wmo bij de aankondiging van het toezicht verzoekster heeft geïnformeerd over de procedure van het onderzoek. Onder meer door het toesturen van een factsheet (een overzicht van alle relevante gegevens), waarin wordt verwezen naar de informatiepagina van Toezicht Wmo op de website van GGD Rotterdam-Rijnmond.
Op deze informatiepagina is beschreven wat het toezicht omvat, welke bevoegdheden toezichthouders hebben, hoe zij te werk gaan, en er wordt verwezen naar relevante documenten, waaronder het Toezichtskader van Toezicht Wmo.
Voordat het Rapport definitief wordt vastgesteld, heeft verzoekster de mogelijkheid om te reageren op eventuele feitelijke onjuistheden en om een reactie van 200 woorden op te stellen die bij de publicatie van het Rapport geplaatst kan worden.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een inhoudelijke reactie van 200 woorden in te dienen, die bij de publicatie van het Rapport geplaats zou kunnen worden. Evenmin heeft verzoekster gebruik gemaakt van de mogelijkheid om eventuele onduidelijkheden/onjuistheden in het Rapport in een gesprek met verweerder te bespreken. Het ter zitting naar voren brengen dat bepaalde verbetermaatregelen onduidelijk zijn, is dan ook een gepasseerd station.
De voorzieningenrechter concludeert op grond van de stukken in het dossier dat Toezicht Wmo adequaat en uitgebreid is ingegaan op de reactie van verzoekster op het concept-rapport in de brief van 12 mei 2020 en in het definitieve Rapport van 12 mei 2020.
Daarbij heeft Toezicht Wmo voor zover mogelijk op alle punten gereageerd en feitelijke onjuistheden in het rapport aangepast.
Voor zover verzoekster nog naar voren heeft gebracht dat in het Rapport veelvuldig wordt gewezen op hoge indicaties, interviews met cliënten en medewerkers, maar niet wordt uitgelegd wat wordt verstaan onder een hoge indicatie en de interviews niet zijn opgenomen, zodat niet gecontroleerd kan worden of de bevindingen uit de interviews terecht zijn, maakt dit het rapport niet evident onjuist of onrechtmatig.
Ter zitting is door verweerder toegelicht dat Toezicht Wmo is gehouden aan haar geheimhoudingsplicht ingevolge artikel 3.4, derde lid, van de Wmo. Deze geheimhoudings-plicht geldt tegenover iedereen en is belangrijk omdat zorgaanbieders, haar medewerkers en cliënten, zonder zekerheid over de geheimhouding van de verstrekte gegevens, een te grote terughoudendheid zouden kunne hebben om gegevens aan de toezichthouder te verstrekken. Daarnaast betekent de AVG dat het Toezicht Wmo bewust omgaat met de gegeven van derden.
Dat cliënten van verzoekster aangegeven tevreden te zijn over de geboden zorg door verzoekster, moet - ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter - in perspectief worden gezien: het overgrote deel van de cliënten is zorg mijdend en zijn voor hun huisvesting, financieel beheer en boodschappengeld afhankelijk van verzoekster (ofwel van hun bewindvoerder). Uit het Rapport blijkt onweersproken dat Toezicht Wmo heeft geconstateerd dat cliëntenvertegenwoordiging en klachtenbeleid onvoldoende zijn geborgd in de organisatie en bij de cliënten.
De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat verzoekster voor zover er onduidelijkheid is ten aanzien van bepaalde begrippen om uitleg had kunnen vragen bij verweerder. Dit geldt ook ten aanzien van de verbetermaatregelen en herstelsancties.
Er kan daarom niet worden gesteld dat sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding en vaststelling van het (definitieve) Rapport.
Gelet op het vorenstaande concludeert de voorzieningenrechter dat het Rapport zorgvuldig is voorbereid en dat niet is gebleken van onjuistheden en/of onrechtmatigheden in het rapport. Dat verzoekster het met de conclusies van het rapport niet eens is, maakt niet dat het rapport (evident) onjuist is.
7.2
De stelling van verzoekster dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek omdat niet is getoetst aan specifieke criteria voor met pgb ingekochte zorg, volgt de voorzieningenrechter niet.
Op grond van artikel 2.1.1 van de Wmo is de gemeente Rotterdam (althans het college) verantwoordelijk voor (de kwaliteit van) Wmo-ondersteuning aan haar inwoners. Dit geldt voor alle soorten maatschappelijke ondersteuning: zowel algemene voorzieningen als maatwerkvoorzieningen en zowel via contracteerde aanbieders (zorg in natura) als door cliënten ingekocht via een persoonsgebonden budget.
Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat een verschil in kwaliteitstoetsing niet wenselijk is, omdat de kwaliteit voor de gehele Wmo dus zowel voor algemene voorzieningen als maatwerkvoorzieningen en zowel via contracteerde aanbieders (zorg in natura) als door cliënten ingekocht via een persoonsgebonden budget, vergelijkbaar en dus aan dezelfde maatstaven opgehangen dient te zijn.
Op grond van artikel 2.1.3 van de Wmo moet de gemeenteraad bij verordening – onder
meer – regelen welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen.
In artikel 2.3.6, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wmo is vermeld welke eisen worden gesteld aan de maatwerkvoorzieningen die worden bekostigd via een pgb. Deze dienen veilig, doeltreffend en cliëntgericht te worden verstrekt.
In artikel 3.1, eerste lid, van de Wmo staat vermeld dat de aanbieder er zorg voor draagt dat de voorziening van goede kwaliteit is.
In het tweede lid van dit artikel wordt een voorziening in elk geval:
a. veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht verstrekt,
b. afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die
de cliënt ontvangt;
c. verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid,
voortvloeiende uit de professionele standaard;
d. verstrekt met respect voor en inachtneming van de rechten van de cliënt.
In artikel 3.4.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Rotterdam 2018 van de gemeente Rotterdam is bepaald dat ondersteuning bekostigd vanuit een persoonsgebonden budget (pgb) moet voldoen aan dezelfde eisen die de gemeente stelt aan gecontracteerde aanbieders (zorg in natura).
Ook in het Toezichtskader en in een stuk van 5 september 2019 van het Algemeen Bestuur van de GGD Rotterdam-Rijnmond wordt verwezen naar regels ten aanzien van kwaliteit in gemeentelijke verordeningen.
Uit het voorgaande volgt dat het betoog van verzoekster dat in het rapport ten onrechte aan voornoemd kader is getoetst omdat voor een pgb-aanbieder een minder ruim dan wel ander kader gebruikt dient te worden, faalt. Aangezien verzoekster een pgb-aanbieder is die opereert in de gemeente Rotterdam is de Verordening maatschappelijke ondersteuningen Jeugdhulp Rotterdam 2018 en het Toezichtskader van toepassing op de door verzoekster geboden ondersteuning aan cliënten. De voorzieningenrechter ziet niet in dat voornoemde Verordening en het in het Rapport gebruikte Toezichtkader niet van toepassing is op verzoekster.
7.3
Verzoekster heeft nog gewezen op de onduidelijkheid ten aanzien van de aanleiding van het onderzoek en het niet openbaar maken van de signalen die Toezicht Wmo over verzoekster heeft ontvangen.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de inhoud van deze ontvangen signalen over verzoekster niet centraal staan in het onderzoek. Het feit dat er signalen zijn afgegeven en de mogelijke ernst daarvan vormen uitsluitend aanleiding tot het uitvoeren van het preventieve onderzoek, gericht op de kwaliteit van de ambulante ondersteuning en de dagbesteding, zoals die wordt geleverd door verzoekster. Dat verzoekster nieuwsgierig is naar de door Toezicht Wmo ontvangen signalen is voorstelbaar, maar kan niet leiden tot het oordeel dat het onderzoek onvolledig of onzorgvuldig is dan wel dat het Rapport evidente onjuistheden bevat is, nu deze signalen geen deel uitmaken van het rapport.
Het beroep van verzoekster op de brieven van de gemeente Rotterdam van 25 februari 2019 en van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) van 15 juli 2019 baten haar evenmin.
In de brief van de gemeente Rotterdam van 25 februari 2019 wordt aangegeven dat de gemeente aanleiding ziet om met alle individuele cliënten een gesprek te voeren over doel- en rechtmatige inzet van het persoonsgebonden budget, waarbij verzoekster is gewezen op de verantwoordelijkheden van budgethouders en dat deze niet door de aanbieder mogen worden overgenomen. Ook is verzoekster gewezen op de mogelijkheid van een vervolgonderzoek vanuit de gemeente naar haar organisatie in de toekomst.
De brief van de IGJ van 15 juli 2019 ziet op het toezicht in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz). Verzoekster heeft slechts een beperkt aantal cliënten met Wlz-indicatie in zorg, zodat de IGJ concludeert dat een bezoek aan verzoekster op dat moment niet past binnen haar prioritering. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat Toezicht Wmo en de IGJ van elkaar onafhankelijke toezichthoudende organen zijn, met beide zelfstandige verantwoordelijkheden en bevoegdheden tot het toetsen van kwaliteit van zorg of (bij Wmo) ondersteuning.
Uit beide brieven kan niet worden geconcludeerd dat de door verzoekster geboden zorg aan cliënten met een pgb voldoet aan alle randvoorwaarden, zodat van nader (preventief) onderzoek door Toezicht Wmo had moeten worden afgezien.
7.4
Gelet op hetgeen in 7.1 tot en met 7.3 is overwogen zijn er geen evidente onjuistheden in het rapport aangetroffen.
De voorzieningenrechter acht hierbij ook van belang dat door verweerder uitgebreid is ingegaan op de reactie van verzoekster van 21 april 2020 van verzoekster en er door verzoekster geen reactie van 200 woorden is gemaakt die bij de publicatie van het Rapport geplaats zou kunnen worden. Verder is ter zitting niet naar voren gekomen dat verzoekster al aan herstelmogelijkheden heeft gewerkt. Verzoekster geeft namelijk aan dat het onduidelijk is welke herstelmogelijkheden er zijn, maar heeft dit niet eerder met verweerder besproken daar er daarvoor wel mogelijkheden waren om met verweerder hierover in gesprek te gaan. Ter zitting is zelfs naar voren gekomen dat verzoekster niet langer over een aantal benodigde certificaten beschikt, al gaat zij ervan uit dat zij vanaf augustus 2020 weer volledig gecertificeerd zal zijn.

8..Belangenafweging

8.1
De vraag of een ander dan het openbaarheidsbelang zich voordoet, dient door de voorzieningenrechter integraal te worden beoordeeld. Bij de toetsing van het bestuurlijk oordeel of het openbaarheidsbelang meer of minder zwaar weegt dan de andere in de Wob genoemde belangen, dient evenwel te worden beoordeeld of het bestuursorgaan in redelijkheid tot dat oordeel heeft kunnen komen. Bij die toetsing dient het uitgangspunt van de Wob - openbaarheid is regel - zwaar te wegen. Zowel in het kader van openbaarmaking op grond van de Wob, als in het kader van de gevraagde schorsing van het besluit tot openbaarmaking, dient een belangenafweging te worden gemaakt.
8.2
De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van verzoekster aldus dat haar belang bij schorsing van het bestreden besluit is gelegen in voorkoming van imagoschade en klantenverlies. Verzoekster wijst er op dat Toezicht Wmo te snel en ten onrechte het Rapport aan verweerder heeft verstrekt. Door deze actieve verstrekking van informatie aan verweerder is voor verweerder aanleiding geweest om aan verzoekster de maatregelbrief, van 25 juli 2020 te sturen, waarbij – ten onrechte – de maatregel van een tijdelijke stop op het aannemen van nieuwe cliënten met een pgb aan verzoekster is opgelegd.
8.3
Door verweerder wordt met de openbaarmaking van het Rapport onder meer beoogd de naleving van de regelgeving te bevorderen, het publiek inzicht te geven in de wijze waarop het toezicht en de uitvoering worden verricht, en wat de resultaten van de verrichtingen zijn. De doelen van openbaarmaking van toezichtrapporten staan verder omschreven in het Toezichtskader.
Verweerder heeft aangegeven nog een aanvullend belang bij openbaarmaking/niet schorsing te hebben, namelijk dat inzichtelijk wordt gemaakt waarom de maatregel, zoals verwoord in de brief van 25 juni 2020 is genomen. Dit stelt verweerder tevens in staat te laten zien hoe gewerkt wordt aan het verbeteren van de kwaliteit van zorg en ondersteuning.
8.4
De voorzieningenrechter is op grond van al het vorenstaande van oordeel dat verweerder in de door hem te verrichten belangenafweging meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat (toekomstige) pgb-cliënten bij hun keuze voor een zorgaanbieder hebben, het belang van transparantie van het toezicht door verweerder en het belang van het nalevingsniveau door zorgaanbieders, dan aan het belang van verzoekster om negatieve publiciteit (imagoschade en klantenverlies) te voorkomen.
9. De voorzieningenrechter overweegt dat bij de publicatie van het Rapport ook een reactie van verzoekster omtrent de bevindingen en conclusies in dit rapport openbaar gemaakt kan worden, zodat ook in die zin geen sprake is van onevenwichtigheid in het publicatiebesluit. Dat verzoekster tot nu toe geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een reactie van 200 woorden bij het definitieve Rapport op te stellen, dient voor haar rekening en risico te komen. Hoewel de termijn voor het indienen van een reactie is verstreken, heeft verweerder ter zitting – uit coulance – aangegeven bereid te zijn om deze nog nader op te stellen reactie van verzoekster alsnog samen met het Rapport openbaar te maken, mits verzoekster deze reactie op heel korte termijn zal aanleveren.
10. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand kan blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. de Vries, griffier.
De uitspraak is gedaan op 20 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De voorzieningenrechter en griffier zijn verhinderd te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.