In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.H. Poortman-de Boer, en de naamloze vennootschap naar buitenlands recht Allianz Benelux N.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. A.N.L. de Hoogh. De eiser vorderde een voorschot op schadevergoeding in verband met klachten die hij stelt te hebben als gevolg van drie ongevallen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de causaliteit tussen de klachten van de eiser en de ongevallen onvoldoende is vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser betrokken is geweest bij drie ongevallen, waarvan de eerste op 13 oktober 2014, de tweede op 28 november 2016 en de derde op 7 september 2017. De eiser heeft na het eerste ongeval pijnklachten ontwikkeld, maar de rechtbank concludeert dat niet kan worden vastgesteld of deze klachten daadwerkelijk door de ongevallen zijn veroorzaakt of dat ze wellicht door het derde ongeval zijn doorbroken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de buitengerechtelijke kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen als aan de eisen van artikel 6:96 lid 2 BW is voldaan, wat in dit geval niet is gebeurd. De vorderingen van de eiser zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd.