In deze zaak heeft de kinderrechter op 15 juli 2020 een beschikking gegeven betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 14 juli 2020 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om de voorlopige ondertoezichtstelling van [naam kind] voor de duur van twaalf maanden. Tijdens de zitting op 15 juli 2020 heeft de Raad het verzoek aangepast naar een termijn van drie maanden. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de betrokken partijen, waaronder de moeder van [naam kind], de Officier van Justitie en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, aanwezig waren.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedsituatie van [naam kind], die momenteel in voorarrest zit. Er zijn aanwijzingen dat [naam kind] zich niet aan de regels houdt, zowel thuis als op school, en dat hij last heeft van boosheid en agressie. De Raad heeft aangegeven dat er een persoonlijkheidsonderzoek is aangevraagd in het strafrechtelijk kader en dat er behoefte is aan een goed plan en toezicht voor [naam kind]. Zowel [naam kind] als zijn moeder hebben aangegeven open te staan voor hulp en begeleiding.
De kinderrechter heeft geoordeeld dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld, zoals beschreven in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De beslissing om [naam kind] voorlopig onder toezicht te stellen is genomen om een acute en ernstige bedreiging voor zijn welzijn weg te nemen. De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling voor een termijn van drie maanden vastgesteld, tot 15 oktober 2020, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, mr. A.A.J. de Nijs, in aanwezigheid van de griffier M. Bos-de Kam.