ECLI:NL:RBROT:2020:13210

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 mei 2020
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
C/10/595003 / JE RK 20-1040 (A)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en aanhouding verzoek uithuisplaatsing van een minderjarige in verband met verbetering in de situatie

In deze zaak heeft de kinderrechter op 15 mei 2020 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige], en het verzoek tot uithuisplaatsing. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 15 april 2020 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] voor de duur van twaalf maanden, alsook een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De kinderrechter heeft de situatie van [voornaam minderjarige] beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd door een onveilige en instabiele opvoedsituatie. De moeder en de stiefvader zijn gehoord, waarbij de moeder aangaf dat zij de Portugese taal beter beheerst en een tolk is ingeschakeld voor het verhoor.

De Raad heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling gehandhaafd, terwijl de GI (gecertificeerde instelling) de zorgen over de opvoedsituatie bevestigde. De kinderrechter heeft vastgesteld dat, hoewel er een prille verbetering in de situatie van [voornaam minderjarige] is, de zorgen over zijn ontwikkeling en opvoeding blijven bestaan. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling te verlenen, maar het verzoek tot uithuisplaatsing aan te houden voor een periode van drie maanden, om te bezien of de positieve ontwikkeling zich voortzet. De kinderrechter heeft de Raad verzocht om uiterlijk twee weken voor de pro forma zitting op 1 augustus 2020 te rapporteren over de stand van zaken.

De beschikking is gegeven door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, en is openbaar uitgesproken op 15 mei 2020. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/595003 / JE RK 20-1040 (A)
datum uitspraak: 15 mei 2020

beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht, hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,

betreffende

[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] te [geboorteplaats minderjarige] ( [geboorteland minderjarige] ),

hierna te noemen [voornaam minderjarige] ,
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam stiefvader] ,

hierna te noemen de stiefvader, wonende te [woonplaats stiefvader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 15 april 2020, ingekomen bij de griffie op 16 april 2020.
Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals dat op www.rechtspraak.nl is gepubliceerd, heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden. De partijen zijn in de gelegenheid gesteld om door de kinderrechter telefonisch gehoord te worden.
Op 15 mei 2020 heeft de kinderrechter, in het bijzijn van de griffier, telefonisch gehoord:
- [voornaam minderjarige] , die apart is gehoord,
- de moeder,
- de stiefvader,
- een vertegenwoordiger van de Raad, [naam vertegenwoordiger 1] ,
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam
Rijnmond (hierna: de GI), [naam vertegenwoordiger 2] .
Aangezien de moeder de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de Portugese taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van
[naam tolk] , tolk in de Portugese taal.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.
De feiten
Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.

[voornaam minderjarige] woont bij de moeder en de stiefvader.

Het verzoek
De Raad heeft een ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] verzocht voor de duur van twaalf maanden. Tevens heeft de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] verzocht in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van twaalf maanden.

De standpunten

De Raad heeft het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. Het gezin is al meerdere jaren bekend bij de hulpverlening. In het afgelopen jaar zijn er problemen ontstaan in de opvoedsituatie bij de moeder. Er is hulpverlening ingezet in het vrijwillig kader, waarna de Raad in beeld is gekomen. Er is sprake van kindeigen problematiek en zijn er zorgen over de opvoedingsomgeving- en situatie. De moeder heeft weinig vertrouwen in de betrokkenheid van de GI. Gelet op de zorgen acht de Raad een ondertoezichtstelling nodig. Hoewel [voornaam minderjarige] heeft aangegeven dat het beter gaat thuis, wil de Raad het verzoek tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] wel handhaven. Het onderzoek van de Raad is pas recent afgerond. Indien een uithuisplaatsing toch niet nodig blijkt te zijn, dan kan de machtiging worden opgeheven. De GI hoeft geen invulling te geven aan een dergelijke machtiging van de kinderrechter
De moeder heeft naar voren gebracht dat het haar veel verdriet doet dat haar kinderen niet bij haar willen zijn. Indien het nodig is, dan mag [voornaam minderjarige] naar een KTC.
De stiefvader heeft meegedeeld dat hij [voornaam minderjarige] al twee keer heeft aangemeld bij Ipsy voor behandeling. [voornaam minderjarige] is beïnvloedbaar en hij heeft toezicht nodig. De stiefvader houdt toezicht op hem. Op school gaat het goed. De stiefvader denkt niet dat een KTC een passende plek is voor [voornaam minderjarige] . De stiefvader vreest dat het dan helemaal mis zal gaan met [voornaam minderjarige] .

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en wat door partijen telefonisch naar voren is gebracht, is gebleken dat [voornaam minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [voornaam minderjarige] heeft een belast verleden en is opgegroeid in een onveilige en instabiele opvoedsituatie. Er zijn signalen van trauma- en hechtingsproblematiek zichtbaar bij [voornaam minderjarige] . Hij is kwetsbaar en beïnvloedbaar en er bestaan zorgen over zijn vrijetijdsbesteding. De moeder is onvoldoende in staat om aan te sluiten bij de behoeften van [voornaam minderjarige] en om hem te begeleiden en ondersteunen. Het ontbreekt de moeder aan vertrouwen in de hulpverlening en zij lijkt niet bereid om hieraan mee te werken. De stiefvader lijkt wat meer grip op [voornaam minderjarige] te hebben. De kinderrechter acht hulpverlening in een gedwongen kader noodzakelijk om de nodige hulpverlening in te kunnen zetten, de moeder en de stiefvader te ondersteunen en om zicht te houden op de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] .
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal daarom [voornaam minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.
Ten aanzien van de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] overweegt de kinderrechter het volgende.
[voornaam minderjarige] heeft in gesprek met de kinderrechter aangegeven dat de situatie thuis en het contact tussen hem en zijn moeder zijn verbeterd. Ook de stiefvader geeft aan dat het wat beter gaat, dat het op school goed gaat en dat hij toezicht kan houden op [voornaam minderjarige] . De stiefvader vreest dat een uithuisplaatsing meer kwaad dan goed zal doen. Hoewel de Raad terecht heeft aangevoerd dat deze ontwikkeling pril is, acht de kinderrechter zich op dit moment onvoldoende voorgelicht om een beslissing te nemen op het verzoek van de Raad tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Het heeft uiteindelijk altijd de voorkeur dat een kind thuis kan blijven wonen, zodat de prille verbetering een kans moet krijgen. [voornaam minderjarige] kan dan laten zien dat hij die kans aanpakt.
Om te bezien of de positieve ontwikkeling zich met de inzet van de (stief)ouders en de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling voortzet, zal de kinderrechter dit verzoek van de Raad aanhouden voor een periode van drie maanden om te bezien of een uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] op dat moment noodzakelijk is.
De Raad wordt verzocht (met afschrift aan de belanghebbenden) uiterlijk twee weken vóór de hierna te noemen datum te rapporteren over de stand van zaken en verdere processuele wensen. Mocht de situatie van [voornaam minderjarige] bij de (stief)ouders thuis verslechteren, dan kan de Raad de rechtbank op ieder moment vragen eerder dan voornoemde drie maanden een mondelinge behandeling te plannen.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [voornaam minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, met ingang van 15 mei 2020 tot 15 mei 2021;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt het verzoek van de Raad tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder aan.

En alvorens verder te beslissen:

Bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot
1 augustus 2020 pro forma.
Bepaalt dat de Raad, de GI en de belanghebbenden op de genoemde pro forma-datum niet ter zitting behoeven te verschijnen.
Verzoekt de Raad uiterlijk twee weken voor de genoemde datum de kinderrechter (en de belanghebbenden) de verzochte rapportage te doen toekomen.
Indien nodig kan de Raad de rechtbank, onderbouwd met een voortgangsrapportage, vragen eerder een mondelinge behandeling te plannen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Spaans als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 2 juni 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.