ECLI:NL:RBROT:2020:13219

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
10/255313-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van doorzoeking en bewijswaardering in vuurwapenbezitzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 31 januari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, omdat de doorzoeking van de auto van de verdachte onrechtmatig zou zijn geweest. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte toestemming had gegeven voor de doorzoeking, en dat er geen sprake was van een vormverzuim in het strafrechtelijk vooronderzoek. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op 23 oktober 2019 in Spijkenisse een vuurwapen met munitie voorhanden had gehad, en dat dit wettig en overtuigend bewezen was.

De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte in zijn auto een geladen vuurwapen had, wat een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengt. De rechtbank weegt de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee in de strafmaat. De officier van justitie had een gevangenisstraf van negen maanden geëist, en de rechtbank volgde deze eis. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens werd besloten dat het in beslag genomen geldbedrag van € 1.430,- aan de verdachte zou worden teruggegeven.

De rechtbank baseerde haar beslissing op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie, en concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. Het vonnis werd uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op de datum van uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/255313-19
Datum uitspraak: 31 januari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam,
raadsman mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 januari 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Pieterse heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Verweer vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en dat dit vormverzuim bewijsuitsluiting tot gevolg moet hebben. De doorzoeking van de auto van de verdachte is onrechtmatig geweest: de verdachte heeft geen toestemming tot doorzoeking gegeven en in de gegeven omstandigheden mocht de politie ook niet om toestemming vragen. Door het vormverzuim is de verdachte in zijn recht op privacy geschaad. Het overige bewijs dat na uitsluiting resteert, is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
4.1.2.
Beoordeling
Heeft de verdachte toestemming gegeven voor de doorzoeking van zijn auto?
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 23 oktober 2019 (nummer [nummer proces-verbaal 1] ) volgt dat de verbalisant aan de verdachte heeft gevraagd of er strafbare goederen, wapens of drugs in de auto lagen. De verdachte heeft daarop verklaard dat hij niets bij zich had. Vervolgens heeft de verbalisant de verdachte gewezen op de consequenties die het aantreffen van strafbare goederen zou kunnen hebben, bijvoorbeeld aanhouding. De verbalisant heeft gezegd: “
Ik begrijp dus dat ik mag kijken”. Waarop de verdachte zou hebben geantwoord:
“Jij bent de baas, ga je gang”. Op de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij soortgelijke bewoordingen tegen de verbalisant heeft gebruikt, maar dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij dit niet kon weigeren.
Anders dan de verdediging heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de verbalisanten de uitlating van de verdachte
“Jij bent de baas, ga je gang”aldus mocht begrijpen dat de verdachte daarmee uitdrukkelijk toestemming gaf voor de doorzoeking van de auto.
Mocht de verbalisant aan de verdachte vragen om toestemming tot de doorzoeking van de auto?
De verbalisanten hebben de verdachte niet zomaar om toestemming tot doorzoeking gevraagd. Uit het eerder genoemde proces-verbaal en het proces-verbaal van [naam persoon] (nummer [nummer proces-verbaal 2] volgt dat een omstander had gezien dat de verdachte al langere tijd in zijn auto zat en dat die omstander het vermoeden had dat de verdachte misschien onwel was geworden. Toen een verbalisant de verdachte vervolgens aansprak, zag hij een groot contant geldbedrag en een lege fles alcohol in de auto liggen. Een van de verbalisanten heeft, nadat hij om een legitimatiebewijs van de verdachte heeft gevraagd, in de politiesystemen gezien dat de verdachte verschillende registraties had met betrekking tot witwassen. Vervolgens is gebleken dat de verdachte een bedrag ter hoogte van € 1.430,= aan contant geld bij zich had.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van die omstandigheden de verbalisanten nadere vragen mochten stellen en om toestemming voor een doorzoeking van de auto mocht vragen. Dat jegens de verdachte op dat moment nog geen verdenking van een concreet strafbaar feit bestond, doet aan het voorgaande niet af.
4.1.3.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande beoordeelt de rechtbank de doorzoeking van de auto van de verdachte niet als onrechtmatig. De verbalisanten mochten aan de verdachte om toestemming vragen om de auto te doorzoeken en de verdachte heeft die toestemming gegeven. Van een vormverzuim in het strafrechtelijk vooronderzoek jegens de verdachte is dan ook geen sprake. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het wapen voorhanden heeft gehad. Zijn DNA kan ook op een andere wijze op het wapen terecht zijn gekomen. De verdachte heeft verklaard dat hij de auto pas twee weken in zijn bezit had en dat ook andere personen gebruik maakten van zijn auto. Het kan zijn dat een van deze personen het vuurwapen in de auto heeft gelegd.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt dit bewijsverweer. Daarbij neemt daarbij het volgende in aanmerking.
De verdachte zal alleen in de auto voorafgaand aan het moment dat het vuurwapen werd aangetroffen. De auto werd door de verdachte gehuurd. Afgaande op de verklaring van de eigenaar van het verhuurbedrijf (Solid Cars) huurde de verdachte de auto al een lange tijd en voor onbepaalde tijd, en dus niet pas twee weken, zoals de verdachte op zitting heeft verklaard. Het vuurwapen is aangetroffen in de ruimte achter een paneel van het console onder het stuurkolom. Het op het vuurwapen aangetroffen DNA matcht met het DNA-profiel van de verdachte. Nu het vuurwapen verstopt zat achter een paneel dat moest worden open geklikt – en dus niet los in de auto lag – acht de rechtbank het niet aannemelijk dat het DNA van de verdachte op een andere wijze op het vuurwapen is terechtgekomen dan door het voorhanden hebben van het vuurwapen door de verdachte zelf.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte op 23 oktober 2019 in Spijkenisse een vuurwapen met daarbij behorende munitie voorhanden heeft gehad.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 23 oktober 2019 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een revolver van het merk/type Hopkins & Allen 32cf, kaliber .32 sw en daarbij voor dit vuurwapen geschikte munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten 5 kogelpatronen, kaliber .32 sw voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in zijn auto een geladen vuurwapen voorhanden gehad met daarbij in totaal vijf kogelpatronen.
Ongecontroleerd wapenbezit brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich. Dit mede doordat het voorhanden hebben van een vuurwapen gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan. Daarnaast draagt het ongecontroleerde bezit van een wapen en de bijbehorende munitie bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd en ongecontroleerd aanwezig hebben van (vuur)wapens en munitie.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 januari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank neemt in strafverzwarende zin mee dat het vuurwapen geladen was en dat de verdachte het op de openbare weg voorhanden heeft gehad.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf, een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden, passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag terug te geven aan de verdachte.
Ten aanzien van het de in beslag genomen geldbedrag ter hoogte van € 1.430,= zal dan ook een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van: een geldbedrag ter hoogte van € 1.430,=.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. de Lange, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. de Vrind, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 23 oktober 2019 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een revolver van het merk/type Hopkins & Allen 32cf, kaliber .32 sw en/of (daarbij) (voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten 5 kogelpatronen, kaliber .32 sw voorhanden heeft gehad;