In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 februari 2020 een beschikking gegeven over de postume vaststelling van het ouderschap van een overledene. Verzoekster heeft verzocht om DNA-onderzoek op het stoffelijk overschot van haar vader, die recentelijk is overleden. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen de behandeling van de zaak aangehouden om verzoekster de gelegenheid te geven haar verzoek nader te onderbouwen. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 november 2019 hebben beide partijen geconcludeerd dat het DNA-onderzoek via MyHeritage te veel onzekerheden met zich meebrengt, waardoor de rechtbank dit verzoek heeft afgewezen.
Verzoekster heeft vervolgens een nieuw verzoek ingediend om vervangende toestemming te verlenen voor het openen van het graf van de overledene, zodat DNA-materiaal kan worden afgenomen. De rechtbank heeft overwogen dat het belang van verzoekster om te weten wie haar vader is, zwaarder weegt dan het belang van de verweerders om de rustplaats van de overledene te respecteren. De rechtbank heeft daarom besloten dat de verweerders als rechthebbenden op het graf verplicht zijn om medewerking te verlenen aan het DNA-onderzoek.
De rechtbank heeft verzoekster in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de benoeming van deskundigen en de kosten die hiermee gemoeid zijn. Tevens is er op gewezen dat voor het opgraven van het stoffelijk overschot niet alleen toestemming van de rechthebbenden nodig is, maar ook een vergunning van de burgemeester. De zaak is aangehouden in afwachting van verdere stappen van verzoekster.