ECLI:NL:RBROT:2020:13351

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
C/10/596400 / JE RK 20-1321, C/10/597662 / JE RK 20-1544 en C/10/597664 / JE RK 20-1545
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing en omgangsregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 juli 2020 uitspraak gedaan in een complexe kwestie rondom de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [naam kind] verlengd tot 8 augustus 2021 en een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader verleend tot 8 februari 2021. De zaak betreft ook een zorg- en omgangsregeling tussen de moeder en [naam kind]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, maar dat er significante zorgen zijn over de ontwikkeling van [naam kind] en de relatie tussen de ouders. De moeder heeft aangegeven dat zij zich zorgen maakt over de verzorging van [naam kind] bij de vader en dat zij graag meer betrokken wil zijn bij de opvoeding. De vader heeft op zijn beurt zorgen geuit over de geestelijke gesteldheid van de moeder en de impact daarvan op [naam kind]. De kinderrechter heeft besloten om een tijdelijke omgangsregeling vast te stellen van twee uur elke twee weken, met de opdracht aan de GI om te onderzoeken of deze regeling kan worden uitgebreid. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat de ouders in overleg treden om een goede verdeling van de zorg- en opvoedingstaken af te spreken. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een pro forma zitting gepland voor 29 september 2020 om de voortgang te bespreken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/596400 / JE RK 20-1321, C/10/597662 / JE RK 20-1544 en C/10/597664 / JE RK 20-1545
datum uitspraak: 21 juli 2020

beschikking ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing en zorg/omgangsregeling

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind], geboren op [geboortedatum kind] 2014 te [geboorteplaats kind],

hierna te noemen [naam kind].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder], hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder],

[naam vader], hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader].

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 11 mei 2020, ingekomen bij de griffie op
13 mei 2020;
- de verzoekschriften met bijlagen van de GI van 3 juni 2020, ingekomen bij de griffie op
4 juni 2020;
- het verweerschrift, bevattende zelfstandige verzoeken van mr. K.Y. van Oosten namens de vader van 13 juli 2020;
- de brief met bijlagen van mr. H. van Asperen namens de moeder van 14 juli 2020.
Op 21 juli 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. H. van Asperen,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. K.Y. van Oosten,
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam].
Ter zitting is namens de moeder de beschikking van deze rechtbank (team familie) van
8 augustus 2019 overgelegd.

De feitenHet ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de ouders.

[naam kind] woont bij de vader.
Bij beschikking van 8 augustus 2019 van deze rechtbank (team jeugd) is [naam kind] onder toezicht gesteld tot 8 augustus 2020.

De verzoeken

zaaknummer: C/10/596400 / JE RK 20-1321
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [naam kind] te verlengen voor de duur van een jaar.
zaaknummer: C/10/597662 / JE RK 20-1544
De GI heeft een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] bij de vader verzocht voor de duur van een jaar.
zaaknummer: C/10/597664 / JE RK 20-1545
De GI heeft verzocht een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang, als bedoeld in artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), te wijzigen in die zin dat de omgang opgestart wordt met begeleide bezoeken waarbij de moeder eens in de twee weken [naam kind] een uur ziet. De GI wil deze begeleide bezoeken eens in de drie maanden evalueren waarbij het doel is om de omgang uit te breiden.
De GI heeft de verzoeken ter zitting gehandhaafd en het verzoek ten aanzien van de wijziging van de omgangsregeling als volgt nader toegelicht. De afgelopen tijd is de bezoekregeling tussen de moeder en [naam kind] wisselend verlopen. De moeder maakt niet tot weinig gebruik van de mogelijke bezoekmomenten. Ondanks de afspraken die er gemaakt zijn lukt het de moeder niet om tot een structurele omgang te komen. Het is voor [naam kind] belangrijk dat de bezoeken met de moeder structureel en regelmatig plaatsvinden. Momenteel is op het initiatief van de GI gestart met begeleide bezoeken tussen de moeder en [naam kind]; die zijn goed verlopen. Op dit moment begeleidt de GI de bezoeken en wordt er gekeken naar een vertrouwenspersoon die de bezoeken in de toekomst kan begeleiden. De moeder heeft de oma moederszijde als vertrouwenspersoon voorgesteld.

De standpunten

De moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij het gevoel heeft dat zij [naam kind] de afgelopen tijd steeds minder ziet. Het laatste, zeer recente contact tussen de moeder en [naam kind] op de verjaardag van een tante is goed verlopen. De betrokkenen hebben deze ontmoeting onderling en naar tevredenheid geregeld. De moeder heeft zich al in januari 2020 aangemeld bij PysQ. Zij kan echter pas op 29 juli 2020 terecht voor een intakegesprek; dat de wachttijd zo lang is, mag haar niet verweten worden. De moeder heeft in de tussentijd gesprekken met de praktijkondersteuner van de huisarts gehad. De moeder maakt zich zorgen om de verzorging van [naam kind] bij de vader thuis. De vader gaat vanwege zijn werk niet met haar naar de tandarts en naar zwemles. De moeder is beschikbaar om dit te regelen; zij vindt het belangrijk dat dat doorgaat. De moeder wil daarnaast graag duidelijkheid over de omgang tussen haar en [naam kind]. De moeder wil ook duidelijkheid over haar rol in de opvoeding en verzorging van [naam kind]. De moeder vindt het een goed idee als de oma moederszijde de omgang zal begeleiden. De moeder begrijpt echter niet waarom het noodzakelijk is dat de omgang tussen haar en [naam kind] begeleid moet worden. Zij vormt geen gevaar of risico voor [naam kind], integendeel.
Door en namens de vader zijn de zelfstandige verzoeken ter zake de hoofdverblijfplaats en het eenhoofdig gezag ter zitting ingetrokken. Er heeft de afgelopen jaren veel gespeeld tussen de ouders. Er werden door de moeder richting de vader vermoedens van seksueel misbruik geuit. Na onderzoek is gebleken dat hiervan geen sprake was. De geestelijke gesteldheid van de moeder heeft effect op het welzijn van haarzelf en dat van [naam kind]. Er is vorig jaar een situatie ontstaan waarbij de moeder dusdanig wisselend was, dat [naam kind] niet langer veilig was bij haar. De moeder geeft aan dat zij behandeld wil worden, maar de aanmelding laat lang op zich wachten. De vader heeft op dit moment geen vertrouwen in uitbreiding van de omgangsregeling. Hij vindt het belangrijk dat er een professional bij de omgang betrokken blijft. De vader vindt het positief dat de moeder haar huis op orde heeft, schuldenvrij is en begonnen is aan een opleiding. Hij maakt zich echter nog steeds zorgen over haar geestelijke gesteldheid. De moeder moet eerst gaan investeren in haarzelf. De vader heeft ter zitting aangegeven dat het contact tussen hem en de oma moederszijde goed is. De vader staat open voor omgang tussen de moeder en [naam kind], zolang de veiligheid en ontwikkeling van [naam kind] maar beschermd worden.

De beoordeling

Ten aanzien van zaken C/10/596400 en C/10/597662:
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [naam kind] nog ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De relatie tussen de ouders is verstoord en er is onvoldoende vertrouwen onderling. Er is bij de moeder sprake van persoonlijke problematiek. De afgelopen tijd heeft zij haar situatie weten te verbeteren. Ter zitting is duidelijk geworden dat zij binnenkort een intakegesprek heeft bij PsyQ, waar zij al lange tijd op de wachtlijst staat. De omgang tussen moeder en dochter is zeer beperkt, wat de moeder niet in het belang van [naam kind] vindt. De kinderrechter is van oordeel dat verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van [naam kind] te blijven volgen, de situatie tussen de ouders te monitoren en de omgang met de moeder bij voorkeur uit te breiden. Dit – niet weersproken – verzoek van de GI zal daarom worden toegewezen, omdat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW.
[naam kind] woont sinds augustus 2019 met instemming van de ouders bij de vader. Het is voor elk kind, en dus ook voor [naam kind] van belang dat het in een stabiele, voorspelbare en stimulerende opvoedomgeving verblijft met opvoeders die voldoende emotioneel beschikbaar zijn. In een stabiele opvoedomgeving van een kind wordt geen wijziging gebracht, indien daar geen dringende redenen voor zijn. Gezien de huidige situatie van [naam kind] en de ouders bestaat er geen aanleiding hierin op dit moment wijziging te brengen. De kinderrechter zal daarom een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader met gezag verlenen, omdat dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [naam kind].
De kinderrechter zal het verzoek echter niet voor de gehele verzochte duur toewijzen, omdat de situatie van de ouders in ontwikkeling is. Ouders hebben samen het gezag over [naam kind]. Ouders willen beiden het beste voor haar. Het is in het belang van hun dochter dat zij met elkaar in overleg treden om een voor [naam kind] goede verdeling van de zorg- en opvoedingstaken af te spreken. Als ouders dit lukt, is in beginsel een machtiging uithuisplaatsing niet nodig, omdat het verblijf van [naam kind] bij ieder van de ouders overeenkomstig de zorgregeling dan niet betwist wordt. Om te bezien of het ouders lukt dergelijke afspraken met elkaar te maken, zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden verlenen en de beslissing voor het overige verzochte aanhouden tot de hierna te noemen pro forma-datum.
Nu de zelfstandige verzoeken namens de vader ter zitting zijn ingetrokken, behoeven deze geen bespreking.
Ten aanzien van zaak C/10/597664
Op grond van artikel 1:265g, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
Bij beschikking van 8 augustus 2019 heeft deze rechtbank een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld. De situatie ten tijde van deze beschikking is kort daarna gewijzigd, in die zin dat [naam kind] bij de vader is gaan wonen.
Op dit moment is er elke twee weken een uur begeleide omgang tussen de moeder en [naam kind]. Dit verloopt goed. De kinderrechter is van oordeel dat deze regeling erg beperkt is. Echter, door het wantrouwen tussen de ouders was het tot nu toe niet mogelijk om tot een regeling te komen die beide ouders ondersteunen. Ter zitting is gebleken dat de ouders onderling nadere afspraken maken over contact tussen moeder en dochter, wat voor [naam kind] een positieve ontwikkeling is. Er lijken binnen het netwerk voldoende personen te zijn die een rol kunnen spelen bij de omgang. Daarnaast komt de vraag op waarom de moeder geen onbegeleid contact met [naam kind] zou kunnen hebben.
De kinderrechter acht zich op dit punt onvoldoende voorgelicht. De kinderrechter zal voor dit moment een
minimaleomgangsregeling vaststellen met opdracht aan de GI om te bezien hoe deze regeling, eventueel met hulp vanuit het netwerk, kan worden uitgebreid. Doel moet in beginsel zijn dat [naam kind] onbegeleid contact met de moeder heeft, waarbij uiteraard het belang en de veiligheid van [naam kind] leidend zijn.
De kinderrechter stelt op dit moment een
minimaleomgangsregeling vast van twee uur elke twee weken, met de uitdrukkelijke opdracht zo snel mogelijk te komen tot uitbreiding indien zich daar geen zwaarwegende argumenten tegen verzetten. De kinderrechter zal het verzoek van de GI aanhouden tot de hierna te noemen datum om dan te bezien of de ouders, met begeleiding van hun raadslieden en/of de GI tot een regeling kunnen komen waarin beide ouders vertrouwen hebben.
De GI wordt verzocht de kinderrechter
een weekvoor de hier na te noemen zittingsdatum te rapporteren over de stand van zaken. Het staat uiteraard ook de ouders vrij tegen die datum hun visie schriftelijk kenbaar te maken.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [naam kind] tot 8 augustus 2021;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] bij de vader tot 8 februari 2021;
stelt in afwachting van de verdere ontwikkelingen een
tijdelijkeomgangsregeling vast tussen de moeder en [naam kind], als volgt:
minimaaltwee uur elke twee weken, waarbij gestreefd wordt naar uitbreiding;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

en alvorens verder te beslissen:

houdt de beslissing voor het overige verzochte ten aanzien van het wijzigen van de zorgregeling (C/10/597664 / JE RK 20-1545) aan en bepaalt dat het verhoor van de GI en de belanghebbenden in deze zaak zal plaatsvinden op
29 september 2020 om 10:45 uurin het gerechtsgebouw te
Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125;
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI en belanghebbenden;
verzoekt de GI (en indien gewenst de ouders)
uiterlijk een weekvoor de zittingsdatum de kinderrechter nader schriftelijk te informeren;

en:

bepaalt dat de behandeling van de zaak voor het overige verzochte ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing (C/10/597662 / JE RK 20-1544) wordt aangehouden tot
1 december 2020 pro forma;
bepaalt dat de GI en de belanghebbenden op de genoemde pro forma datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
verzoekt de GI
uiterlijk op de pro forma datumaan de kinderrechter te rapporteren over de laatste stand van zaken en daarbij aan te geven of het verzoek al dan niet gehandhaafd wordt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van I.E. Teunissen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 4 augustus 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.