ECLI:NL:RBROT:2020:1336

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
C/10/590366 / JE RK 20-255, C/10/590336 / JE RK 20-245 & C/10/590344 / JE RK 20-247
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking handhaving voorlopige voogdij en ondertoezichtstelling met machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen na overlijden van de moeder

In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 februari 2020 uitspraak gedaan over de voorlopige voogdij, ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen [naam kind 1] en [naam kind 2]. Na het overlijden van de moeder op 27 januari 2020, is de vader, die momenteel gedetineerd is, van rechtswege belast met het gezag over de kinderen. De kinderen verblijven bij de grootmoeder moederszijde, die heeft aangegeven hen voor langere tijd te kunnen opvangen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing bij de grootmoeder vaderszijde, maar heeft dit verzoek ter zitting gewijzigd naar plaatsing bij de grootmoeder moederszijde. De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de grootmoeder moederszijde toegewezen, omdat dit in het belang van de kinderen is. De kinderrechter heeft de schorsing van het ouderlijk gezag van de vader gehandhaafd, gezien zijn detentie en de onzekere situatie. De kinderrechter heeft benadrukt dat de kinderen stabiliteit en continuïteit nodig hebben in deze moeilijke periode, en dat de grootmoeder moederszijde in staat is om deze zorg te bieden. De Raad is opgedragen om een onderzoek te doen naar een definitieve gezagsvoorziening en de wenselijkheid van een contactregeling met de vader.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/590366 / JE RK 20-255,
C/10/590336 / JE RK 20-245 &
C/10/590344 / JE RK 20-247
datum uitspraak: 14 februari 2020
beschikking voorlopige voogdij, voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
in de zaken van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind 1] ,

geboren op [geboortedatum kind 1] 2014 te [geboorteplaats kind 1] , hierna te noemen [naam kind 1]
,

[naam kind 2] ,

geboren op [geboortedatum kind 2] 2015 te [geboorteplaats kind 2] , hierna te noemen [naam kind 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader , wonende te [woonplaats vader ], thans elders gedetineerd.

[naam grootmoeder 1] ,

hierna te noemen de grootmoeder moederszijde, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam-Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam.
De kinderrechter merkt als informant aan:

[naam grootmoeder 2] ,

hierna te noemen de grootmoeder vaderszijde, wonende te [woonplaats grootmoeder 2] .
In de zaak met betrekking tot de voorlopige voogdij treedt de kinderrechter op in zijn hoedanigheid van lid van de rechtbank bedoeld in artikel 1:268 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW). Ten behoeve van de leesbaarheid van deze beschikking wordt op een aantal plaatsen in deze beschikking kinderrechter geschreven, ook daar waar - in het kader van genoemd wetsartikel - rechtbank wordt bedoeld.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 26 januari 2020 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 27 januari 2020, ingekomen bij de griffie op 27 januari 2020;
- de beschikking van de kinderrechter (kr: rechtbank) in deze rechtbank van 27 januari 2020 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 28 januari 2020, ingekomen bij de griffie op 28 januari 2020;
- het bericht van de Raad van 4 februari 2020, ingekomen bij de griffie op 4 februari 2020.
Op 7 februari 2020 heeft de kinderrechter de zaken ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- de advocaat van de [woonplaats vader ] , mr. A.K. Ramdas,
- de grootmoeder moederszijde, bijgestaan door haar advocaat mr. G.E. van der Pols,
- de grootmoeder vaderszijde, als informant,
- een vertegenwoordiger van de Raad, de heer [naam vertegenwoordiger] ,
- een vertegenwoordiger van de GI, mevrouw [naam vertegenwoordigster] .
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de [woonplaats vader ] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] werd uitgeoefend door de ouders. Na het overlijden van de moeder op 27 januari 2020 is de [woonplaats vader ] van rechtswege alleen met het gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] belast.
[naam kind 1] en [naam kind 2] verblijven bij de grootmoeder moederszijde.
Bij beschikking van 26 januari 2020 zijn [naam kind 1] en [naam kind 2] voorlopig onder toezicht gesteld tot 26 april 2020. Bij deze beschikking heeft de kinderrechter tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] in het netwerk, te weten bij de grootmoeder vaderszijde, verleend voor de duur van vier weken. Het overig verzochte is aangehouden.
Bij beschikking van 26 januari 2020 heeft de kinderrechter het verzoek van de GI om [naam kind 1] en [naam kind 2] met spoed uit huis te plaatsen in een neutraal crisispleeggezin voor de duur van drie maanden afgewezen.
Bij beschikking van 27 januari 2020 heeft de kinderrechter (kr: de rechtbank) de [woonplaats vader ] geschorst in de uitoefening van het ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] , met ingang van 27 januari 2020, voor de duur van drie maanden. De kinderrechter (kr: de rechtbank) heeft bij deze beschikking de GI belast met de voorlopige voogdij over [naam kind 1] en [naam kind 2] .

De (aangehouden) verzoeken

C/10/590336 & C/10/590344
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] , voorafgegaan door de voorlopige ondertoezichtstelling voor de duur van drie maanden. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] bij de grootmoeder vaderszijde voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
Ter zitting heeft de Raad zijn verzoek tot uithuisplaatsing van de kinderen mondeling gewijzigd. De Raad heeft plaatsing bij de grootmoeder moederszijde verzocht, in plaats van plaatsing bij de grootmoeder vaderszijde. Tegen dit mondelinge verzoek tot wijziging is door de belanghebbenden geen bezwaar gemaakt.
C/10/590366
De Raad verzoekt om de [woonplaats vader ] te schorsen in de uitoefening van het ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] . Tevens verzoekt de Raad om de GI te belasten met de voorlopige voogdij over [naam kind 1] en [naam kind 2] .
Ter zitting heeft de Raad de verzoeken als volgt toegelicht. Omdat de [woonplaats vader ] momenteel in een Penitentiaire Inrichting (verder ook: PI) verblijft, kan hij niet altijd direct benaderd worden om beslissingen te nemen over de kinderen. Daarnaast is het de vraag of de [woonplaats vader ] op dit moment, gezien de omstandigheden, de juiste beslissingen kan nemen in het belang van de kinderen. Daarom verzoekt de Raad primair een schorsing van het ouderlijk gezag van de [woonplaats vader ] en het belasten van de GI met de voorlopige voogdij over [naam kind 1] en [naam kind 2] . Indien de rechtbank van mening is dat niet is voldaan aan de vereisten voor een voorlopige voogdij, verzoekt de Raad subsidiair de kinderen voorlopig onder toezicht te stellen van de GI. De Raad heeft het subsidiaire verzoek voor een machtiging tot uithuisplaatsing ter zitting mondeling gewijzigd. De machtiging is oorspronkelijk verzocht voor verblijf bij de grootmoeder vaderszijde. Dit wordt gewijzigd in een machtiging tot uithuisplaatsing bij de grootmoeder moederszijde. In soortgelijke situaties is het beleid van de Raad dat de kinderen in een neutraal pleeggezin worden geplaatst. Dit geval is een uitzondering. Het is van belang dat de kinderen in het netwerk verblijven. De Raad is het eens met de plaatsing van de kinderen bij de grootmoeder moederszijde. Er zijn geen redenen om te twijfelen aan de situatie bij de grootmoeder moederszijde. Door de constructieve houding van beide families, vaderszijde en moederszijde, is er op dit moment geen aanleiding om de kinderen over te plaatsen.

Het standpunt van de GI

Door de GI is ter zitting het volgende aangevoerd. Vanaf het overlijden van de moeder verblijven de kinderen bij de grootmoeder moederszijde. Het is de laatste wens van de moeder geweest dat de grootmoeder moederszijde de kinderen zou opvangen als zij er niet meer zou zijn. De grootmoeder moederszijde heeft aangegeven hiervoor open te staan. [naam kind 1] en [naam kind 2] lijken een sterke band te hebben met hun grootmoeder moederszijde. Om de grootmoeder moederszijde zo goed mogelijk te begeleiden is er traumahulpverlening ingezet. De grootmoeder moederszijde staat ervoor open om met de grootmoeder vaderszijde samen te werken in het belang van de kinderen. De gemeente is gevraagd om de grootmoeder moederszijde te ondersteunen bij het zoeken van een woning, zodat de grootmoeder zich in Nederland kan vestigen en een toekomst met de kinderen kan opbouwen.

De standpunten van belanghebbenden

Namens de [woonplaats vader ] is ter zitting verzocht [naam kind 1] en [naam kind 2] bij de grootmoeder vaderszijde te plaatsen. De [woonplaats vader ] heeft naast [naam kind 1] en [naam kind 2] twee andere kinderen uit een vorige relatie. Deze kinderen verblijven bij de grootmoeder vaderszijde. Het is van belang dat er tussen alle vier de kinderen hechting kan plaatsvinden. De advocaat van de [woonplaats vader ] betwist dat er voldaan is aan de gronden voor het schorsen van het ouderlijk gezag van de [woonplaats vader ] . Ook vanuit de PI is de [woonplaats vader ] in staat beslissingen over de kinderen te nemen. Het beleggen van de voorlopige voogdij bij de GI is nog te voorbarig. De raadsman van de [woonplaats vader ] verwijst daarvoor ook naar een uitspraak van de Rechtbank Limburg van 15 januari 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:341.
Namens de grootmoeder moederszijde is het volgende aangevoerd. De kinderen verblijven bij haar. Waarschijnlijk zal dit zijn voor een langere periode. Het is in het belang van de kinderen dat de huidige situatie blijft voortduren. Er wordt door de grootmoeder moederszijde intensief samengewerkt met de GI en de Raad. Door de grootmoeder moederszijde wordt nagestreefd dat de kinderen contact blijven houden met de grootmoeder vaderszijde.

De mening van de grootmoeder vaderszijde

De grootmoeder vaderszijde heeft ter zitting aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de plaatsing van de kinderen bij de grootmoeder moederszijde. Het is in het belang van de kinderen om bij iemand te verblijven die zij kennen. Een neutrale plaatsing acht de grootmoeder vaderszijde niet in het belang van de kinderen. De grootmoeder vaderszijde staat open voor een samenwerking met de grootmoeder moederszijde.

De beoordeling

Op basis van de overgelegde stukken heeft de rechtbank de grootmoeder moederszijde aangemerkt als informant. Ter zitting is gebleken dat de kinderen na het overlijden van de moeder bij de grootmoeder moederszijde zijn geplaatst. De grootmoeder moederszijde heeft aangegeven dat zij de kinderen voor langere termijn kan opvangen, vooralsnog is dit ook wat de Raad en de GI voor ogen hebben. De kinderrechter is hierom van oordeel dat de grootmoeder moederszijde als belanghebbende dient te worden aangemerkt.
Op dit moment is de [woonplaats vader ] gedetineerd op verdenking van betrokkenheid bij de dood van de moeder. Door zijn detentie en onzekere situatie is de [woonplaats vader ] thans onvoldoende in staat het gezag over de kinderen uit te oefenen. In de door de raadsman van de [woonplaats vader ] aangehaalde uitspraak van de rechtbank Limburg is sprake van een geheel andere situatie. Daar gaat het niet om een voorlopige maatregel, zoals hier aan de orde, maar om de beëindiging van het gezag van een gedetineerde moeder, die zeer betrokken is bij haar kind. De kinderrechter is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de schorsing van het ouderlijk gezag van de [woonplaats vader ] over [naam kind 1] en [naam kind 2] dringend en noodzakelijk was en dat dit nog steeds nodig is. De schorsing van het ouderlijk gezag van de [woonplaats vader ] zoals uitgesproken in de beschikking van 27 januari 2020 blijft om die reden in stand.
Daardoor was en is het nog steeds noodzakelijk dat een neutrale partij belast blijft met de voorlopige voogdij. [naam kind 1] en [naam kind 2] hebben een zeer traumatische gebeurtenis meegemaakt. Het is noodzakelijk dat er op korte termijn zal worden gestart met traumatherapie voor de kinderen. Daarnaast is het noodzakelijk dat de grootmoeder moederszijde wordt ondersteund bij het opvangen van de kinderen en het vinden van een permanente woning in Nederland. De grootmoeder moederszijde heeft aangegeven te zullen samenwerken met de GI, nu dit een professionele partij is die op dit moment het beste kan beoordelen wat de kinderen nodig hebben en wat in hun belang is. De kinderrechter is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de beslissing van 27 januari 2020 waarbij de voorlopige voogdij over de kinderen aan de GI is opgedragen, op de juiste gronden is genomen en zal deze beslissing dan ook handhaven.
De maatregel van voorlopige voogdij ten aanzien van [naam kind 1] en [naam kind 2] vervalt van rechtswege na expiratie van de termijn van drie maanden, te rekenen vanaf 27 januari 2020, tenzij voor het einde van die termijn aan de rechter alsnog een voorziening in het gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt verzocht. In de komende periode zal de Raad een onderzoek moeten doen naar een definitieve gezagsvoorziening. De kinderrechter is van oordeel dat de Raad zowel de familie moederszijde als de familie vaderszijde in dit onderzoek dient te betrekken. Op grond van artikel 1:242a van het Burgerlijk Wetboek (verder ook: BW) dient de Raad tevens een onderzoek in te stellen naar de wenselijkheid van een contact- of omgangsregeling tussen [naam kind 1] en [naam kind 2] en de [woonplaats vader ] .
De verzoeken tot (voorlopige) ondertoezichtstelling en machtigingen tot uithuisplaatsing
Bij beschikking van 26 januari 2020 zijn [naam kind 1] en [naam kind 2] voorlopig onder toezicht gesteld voor een periode van drie maanden.
Ter zitting heeft de Raad aangegeven dat dit verzoek subsidiair is aan het verzoek tot voorlopige voogdij. De Raad miskent daarmee dat de beide verzoeken elk afzonderlijk zijn gedaan en elke afzonderlijk zijn toegewezen en dat de Raad daarbij niet heeft verzocht het verzoek tot de voorlopige ondertoezichtstelling (verder ook: VOTS) niet in behandeling te nemen als de voorlopige voogdij zou worden toegewezen.
Thans ligt daarom de vraag voor of deze VOTS ook in het kader van de voorlopige voogdij-maatregel gehandhaafd kan en moet worden.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 1:306a en 1:326 BW moet ervan uit worden gegaan dat een combinatie van deze beide voorlopige maatregelen mogelijk is. Artikel 1:306a BW sluit immers de toepassing van artikel 1:326 BW uit in geval er sprake is van voorlopige voogdij. Een minderjarige die onder voorlopige voogdij van een GI staat, kan dus ook onder (voorlopig) toezicht worden gesteld. Omdat die VOTS in een voorkomend geval veelal door dezelfde GI wordt uitgevoerd als de voorlopige voogdij (verder ook: Vovo), is denkbaar dat de VOTS wordt beëindigd.
In deze zaak hebben de Raad en de GI in eerste instantie van mening verschild over de vraag waar de kinderen zouden moeten worden opgevangen. De Raad wenste dat de kinderen bij de grootmoeder vaderszijde zouden verblijven, nu de Raad veronderstelde dat zij daar feitelijk verbleven en de Raad hen het contact met familie niet wilde ontnemen. De GI wenste dat de kinderen in een neutraal pleeggezin zouden worden geplaatst, zodat de kinderen geen last zouden hebben van eventuele onmin tussen de beide families, zich daarbij baserend op het “Handelingsprotocol gezag, contact/omgang en hulp na partnerdoding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken”. Ter zitting bleken de Raad en de GI het echter eens te zijn over plaatsing van de kinderen op een derde locatie en wel bij de grootmoeder moederszijde.
De kinderrechter acht het noodzakelijk dat de kinderen zoveel mogelijk stabiliteit ervaren, in deze ook voor hen moeilijke tijd, en onderschrijft de wenselijkheid van contact tussen hen en hen bekende familieleden. Gelet op de wisselingen in standpunten bij de professionele partijen wat betreft de verblijfplaats van de kinderen, de onduidelijkheid daarover en het feit dat nu nog niet vaststaat wat hun perspectief zal zijn, acht de kinderrechter het wenselijk ook de VOTS te handhaven. Op die manier behouden de belanghebbenden en de grootmoeder vaderszijde de mogelijkheid ook tegenover de kinderrechter hun standpunt over de verblijfplaats van de kinderen naar voren te brengen en kan de Raad ook daar onderzoek naar doen.
Deze omstandigheid brengt met zich mee dat de GI, gelet op artikel 1:265a BW, een machtiging van de kinderrechter behoeft voor het uithuisplaatsen van de kinderen, ook al heeft zij de voorlopige voogdij.
Nu de Raad ter zitting haar verzoek tot uithuisplaatsing heeft gewijzigd, en tegen deze wijziging op zich geen bezwaren zijn geuit, zal op dit gewijzigde verzoek worden beslist.
Ter zitting is gebleken dat alle partijen, behalve de [woonplaats vader ] , het eens zijn met een voorlopige plaatsing van de kinderen bij grootmoeder moederszijde. Namens de [woonplaats vader ] is aangevoerd dat deze plaatsing het contact van de kinderen met hun half-brusjes zal verstoren evenals het contact met hun [woonplaats vader ] en dat de kinderen daarom bij grootmoeder vaderszijde moeten worden geplaatst. Nu het echter gaat om voorlopige maatregelen kan van definitieve verbreking van enig contact nog niet worden gesproken. Als dat wel zo zou zijn, zou een plaatsing zoals de [woonplaats vader ] kennelijk voorstaat, datzelfde effect kunnen hebben naar de familie van de moeder. Niet onbelangrijk is ook, dat de grootmoeders ter zitting hebben aangegeven in samenwerking met de GI te streven naar een zo goed mogelijke situatie voor beide kinderen, inclusief contact met grootmoeder vaderszijde. Denkbaar is dat daar op enig moment contact met de half-brusjes bij hoort.
Gelet op het voorgaande, en het feit dat de kinderen daar sinds het overlijden van hun moeder verblijven, zal het verzoek van de Raad voor een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de grootmoeder moederszijde worden toegewezen voor de duur van de VOTS.
Waar het echt om gaat
[naam kind 1] en [naam kind 2] hebben hun moeder verloren en hebben een [woonplaats vader ] die er voorlopig niet meer voor hen kan zijn. Hoewel zij, gezien hun leeftijd, niet alles zullen begrijpen wat is gebeurd en nog gebeurt, is dit een voor hen vreselijke situatie.
Gelukkig staan zij in deze omstandigheden niet alleen. Ter zitting heeft de kinderrechter een betrokken jeugdbeschermer gezien en twee grootmoeders die, elk vanuit hun eigen perspectief, het beste met de kinderen voor hebben. Het is bewonderenswaardig te zien dat ondanks verdriet, onbegrip en misschien ook woede, deze grootouders bereid zijn samen te werken om de kinderen zo goed mogelijk op te vangen. Zij verdienen daarvoor een groot compliment van de kinderrechter en de steun van familie, de GI en andere hulpverleners om hen heen.
Tenslotte
Het verzoek van de Raad voor een definitieve ondertoezichtstelling is aangehouden bij de beschikking van 26 januari 2020. Indien de Raad dit verzoek handhaaft, wordt de Raad verzocht de kinderrechter uiterlijk twee weken voor de hierna te noemen datum van behandeling van dit verzoek, een rapport te doen toekomen ter onderbouwing van dat verzoek. De Raad wordt verzocht bij een eventuele volgende behandeling van de zaak twee tolken in de Spaanse taal op te roepen voor de beide grootmoeders.

De beslissing

De kinderrechter:
handhaaft de beslissing van de kinderrechter (kr: rechtbank) te Rotterdam van 27 januari 2020 waarbij de [woonplaats vader ] is geschorst in het gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] en de GI de voorlopige voogdij over hen is opgedragen;
handhaaft de maatregel van voorlopige ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] uitgesproken op 26 januari 2020;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] in het netwerk, te weten bij de grootmoeder moederszijde, met ingang van 14 februari 2020 en voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, derhalve tot 26 april 2020;
beëindigt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] bij de grootmoeder vaderszijde met ingang van heden;
wijst af het verzoek van de [woonplaats vader ] tot plaatsing van de kinderen bij de grootmoeder vaderszijde;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

en alvorens verder te beslissen:

bepaalt dat het verhoor van de Raad, de GI, de belanghebbenden, mr. Ramdas en mr. Van der Pols aangaande de definitieve ondertoezichtstelling zal plaatsvinden
op 21 april 2020 te 14.30 uurin het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125.
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. J. van Driel, kinderrechter.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de Raad, de GI, de belanghebbenden, mr. Ramdas en mr. Van der Pols.
verzoekt de Raad uiterlijk twee weken voor de hiervoor genoemde zittingsdatum de kinderrechter de verzochte rapportage te doen toekomen.
verzoekt de Raad voor voornoemde zittingsdatum twee tolken in de taal Spaans op te roepen.
gelast de oproeping van mevrouw [naam grootmoeder 2] , de grootmoeder vaderszijde, als informant tegen voornoemde zittingsdatum.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. van Driel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. N. Gregoor als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.