ECLI:NL:RBROT:2020:1348

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
C/10/567442 / HA ZA 19-120
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid vervoerders bij niet aanzuivering douanedocumenten in internationaal wegvervoer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen KAMPS TRANSPORT B.V. en twee vervoerders, PRINS TRANSPORT HASSELT B.V. en W. VAN'T ENDE TRANSPORT B.V. Kamps vorderde schadevergoeding op grond van de niet aanzuivering van douanedocumenten bij het vervoer van een container van Rotterdam naar Hamburg. De rechtbank oordeelde dat Kamps geen geslaagd beroep kon doen op de opvolgend vervoer regeling van het CMR, omdat zij geen schadevergoeding had betaald en dus geen ladingbelanghebbende was. De rechtbank concludeerde dat Prins en Van 't Ende hun verplichtingen uit de vervoersovereenkomst waren nagekomen en dat er geen sprake was van een toerekenbare tekortkoming. De vorderingen van Kamps werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van vervoerders in internationaal wegvervoer en de noodzaak van correcte douaneprocedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/567442 / HA ZA 19-120
Vonnis van 12 februari 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KAMPS TRANSPORT B.V.,
gevestigd te Pijnacker,
eiseres,
advocaat mr. P.A.M. Seck te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRINS TRANSPORT HASSELT B.V.,
gevestigd te Zwartewaterland en kantoorhoudende te Hasselt,
gedaagde,
advocaat mr. H.G.D. Hoek te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
W. VAN'T ENDE TRANSPORT B.V.,
gevestigd te Hattemerbroek, gemeente Oldebroek,
gedaagde,
advocaat mr. R.W.J.M. te Pas te Rotterdam.
Eiseres zal hierna Kamps worden genoemd en gedaagden ieder afzonderlijk Prins en Van 't Ende.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 24 januari 2019, met producties 1-14;
  • de conclusie van antwoord aan de zijde van Prins;
  • de conclusie van antwoord aan de zijde van Van 't Ende, met producties 1-4;
  • de brieven van deze rechtbank van 22 mei 2019, waarbij partijen zijn opgeroepen om ter comparitie van partijen te verschijnen;
  • de zittingsagenda van 11 september 2019;
  • de akte overlegging producties tevens akte houdende bewijsaanbod van de zijde van Kamps;
  • de akte van de zijde van Van 't Ende;
  • de akte tot rectificatie van Van 't Ende;
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 oktober 2019;
  • de aantekeningen comparitie van de zijde van Kamps;
  • de comparitie-aantekeningen van de zijde van Prins;
  • de notitie van de zijde van Van 't Ende.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Kamps. Prins en Van 't Ende houden zich allen - onder meer - bezig met goederenvervoer over de weg (geen verhuizingen).
2.2.
Kamps heeft op 20 mei 2015 van Mel Logistics GmbH opdracht tot vervoer gekregen van een container met 14 rollen aluminiumfolie (hierna: de container). De container moest over de weg worden vervoerd van de haven van Rotterdam naar de haven van Hamburg in Duitsland, waar de container moest worden afgeleverd voor verscheping naar de eindbestemming China.
2.3.
In opdracht van Kamps heeft CSI-Fresh B.V. (hierna: CSI) douanewerkzaamheden uitgevoerd ten behoeve van het vervoer van de container, waaronder het aanmaken van een T1-nummer, te weten [T1- nummer] (hierna: het T1-nummer).
2.4.
Op 21 mei 2015 hebben Kamps en Prins een overeenkomst gesloten tot het vervoer van de container van Rotterdam naar Hamburg. Prins heeft ten behoeve van het vervoer een CMR-vrachtbrief opgesteld waarin het T1-nummer is vermeld.
2.5.
Prins heeft de container opgehaald uit de container terminal in Rotterdam en vervolgens afgeleverd aan [naam chauffeur] , een chauffeur van W. Van 't Ende V.O.F., rechtsvoorganger van Van 't Ende (hierna: de chauffeur). Op 26 mei heeft de chauffeur de container afgeleverd in de haven van Hamburg. Ter bevestiging van aflevering van de container heeft de haven van Hamburg een zogeheten
Interchange-document afgegeven. De container is vervolgens verscheept naar China.
2.6.
De chauffeur heeft een schriftelijke verklaring afgegeven over het vervoer van de container naar Hamburg:
“Hierbij verklaar ik, [naam chauffeur] ( [geboortedatum] ) dat ik transport met Container [containernummer] heb uitgevoerd volgens opdracht van Prins, trailer aangekoppeld en deze heb afgezet op 26-05-2015 bij de Burchardkai in Hamburg.
Daar aangekomen via scan naar parkeerplaats gereden en mij binnen gemeld bij een medewerker van burchardkai aan de balie met mijn blauwe deel van de Cmr inclusief het dokument.
Deze medewerker heeft de gegevens volgens inleverreferentie [referentiecode] gecontroleerd en papieren in ontvangst genomen en daar heb ik een routeplan (indien niet oke krijg je geen routeplan) gekregen en ben ik de terminal op gereden naar de checker, die de container heeft gecheckt op schades en zegelnummer en daar de interchange ontvangen.
De route op de terminal is gereden volgens de Truckerkarte van mij met nummer [nummer] Container na controle afgezet en terminal verlaten.
Dit volgens de normale procedure toendertijd.”
2.7.
Het Duitse Hoofdkantoor van de douane (hierna: de Duitse douane) heeft een beschikking van 11 januari 2016 aan CSI verstuurd waarin CSI is uitgenodigd tot betaling van EUR 26.011,31 (hierna: het UTB bedrag). De reden voor de beschikking is “
het onttrekken van aan invoerrechten onderworpen goederen aan douanetoezicht”.CSI heeft Kamps aansprakelijk gehouden voor de vordering van de Duitse douane, waarna Kamps aan CSI de garantie heeft gegeven dat zij CSI vrijwaart in geval CSI gehouden is om voornoemd bedrag te betalen. Voornoemd bedrag is nog niet betaald door CSI aan de Duitse douane.
2.8.
Door CSI is bij brief van 25 januari 2016 aan de Duitse douane het volgende geschreven:
“De chauffeur heeft de container aangeboden bij de HHLA Container Terminal Burchardkai GmbH. Hier heeft hij het onderhavige NCTS-document afgegeven aan een medewerker van de terminal, in de veronderstelling dat deze het document zou aanbieden/afgeven bij de Duitse douane.”

3.Het geschil

3.1.
Kamps vordert samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat Prins en Van ’t Ende hoofdelijk, althans één van hen, aansprakelijk zijn jegens Kamps terzake van het incident omschreven in de dagvaarding;
Prins en Van ’t Ende hoofdelijk, althans één van hen, veroordeelt om Kamps volledig te vrijwaren en schadeloos te stellen voor zover Kamps als gevolg van voornoemd incident aansprakelijk en schadeplichtig mocht zijn, alsmede Prins en Van ’t Ende te veroordelen tot vergoeding van alle overige schade die Kamps lijdt en/of zal lijden als gevolg van het incident;
Prins en Van ’t Ende hoofdelijk, althans één van hen, veroordeelt tot betaling aan Kamps van € 1.075,- ter zake van de buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding/vonnis tot de dag van volledige betaling;
Prins en Van ’t Ende, hoofdelijk, althans één van hen, veroordeelt in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, één en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en - indien betaling niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Kamps legt aan haar vorderingen ten grondslag dat Prins en Kamps verplicht waren tot aanzuivering van het T1-document ten tijde van het afleveren van de container in de haven van Hamburg. Zij hebben dit echter nagelaten. Op grond van artikel 36 en 37 CMR kunnen zowel Prins als Van 't Ende aansprakelijk gehouden worden voor de schade die Kamps lijdt als gevolg van deze tekortkoming. Subsidiair stelt Kamps Prins aansprakelijk voor de niet aanzuivering van het T1-document op grond van de artikelen 6:74 jo. 6:76 BW en Van 't Ende op grond van onrechtmatige daad.
3.3.
Prins en Van 't Ende voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijk verklaring, althans afwijzing van de vordering met veroordeling van Kamps – in het geval van Prins: bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – in de (na)kosten.
3.4.
Prins en Van 't Ende voeren - kort samengevat - het volgende aan:
  • Kamps heeft geen belang bij haar vorderingen nu de verschuldigdheid van de douaneboete niet vast staat;
  • De vorderingen van Kamps zijn verjaard onder het CMR;
  • Er is geen grondslag voor het aannemen van aansprakelijkheid aan de zijde van beide vervoerders nu zij hun vervoerstaken behoorlijk hebben uitgevoerd.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Toepasselijk recht

4.1.
Deze zaak gaat over internationaal wegvervoer van Nederland (Rotterdam) naar Duitsland (Hamburg). Op grond van artikel 1 lid 1 CMR is dat Verdrag dwingendrechtelijk van toepassing omdat de plaats van inontvangstneming van de goederen en de plaats bestemd voor de aflevering gelegen zijn in twee verschillende landen, waarvan tenminste één (in dit geval beide landen) partij is bij het Verdrag. Bij gebreke van een gestelde rechtskeuze is ingevolge artikel 5, lid 1 Rome-I Vo, aanvullend Nederlands recht van toepassing op de vervoerovereenkomst tussen partijen nu de vervoerder van de container in Nederland is gevestigd en de plaats van ontvangst van de container ook in Nederland was gelegen.
4.2.
Ter zake de subsidiaire vordering van Kamps op Van 't Ende, die is gebaseerd op onrechtmatige daad, hebben Kamps en Van 't Ende beiden het Nederlands recht aangewezen als het toepasselijke recht. Gelet op deze rechtskeuze zal de rechtbank, onder toepassing van artikel 14 Rome-II Vo, het Nederlands recht toepassen bij de beoordeling van deze vordering.
Primaire grondslag van de vordering – artikel 37 CMR
4.3.
Tussen partijen is in geschil of Kamps een vorderingsrecht heeft op Prins en/of Van 't Ende vanwege het vervoer van de container van Rotterdam naar Duitsland en de gestelde niet aanzuivering van de douanedocumenten als gevolg waarvan Kamps stelt schade te zullen lijden.
4.4.
Kamps baseert haar vordering primair op artikel 37 CMR, dat onderdeel uitmaakt van de opvolgend vervoer regeling van het CMR die is neergelegd in de artikelen 34-40 CMR. Kamps stelt dat Prins en Van 't Ende als opvolgend vervoerders aansprakelijk kunnen worden gehouden voor de niet aanzuivering van douanedocumenten op grond van artikel 37 CMR. De rechtbank overweegt als volgt.
4.5.
Het voorwerp en doel van de opvolgend vervoerregeling van hoofdstuk VI CMR is - zo volgt uit de artikelen 36-39 CMR - versterking van de verhaalsmogelijkheden van de ladingbelanghebbende en de verhaalzoekende vervoerder.
Artikel 36 CMR biedt de ladingbelanghebbende de mogelijkheid om zijn ladingclaim in te stellen tegen zowel de papieren vervoerder, die zijn contractuele wederpartij is, als tegen de feitelijk vervoerder die als opvolgend vervoerder als contractspartij wordt beschouwd bij de oorspronkelijke vervoerovereenkomst. Kamps is echter geen ladingbelanghebbende maar een verhaalzoekende vervoerder waardoor artikel 36 CMR niet op haar van toepassing is. Artikelen 37 – 39 CMR zijn wel van toepassing op vervoerders en regelen het regres tussen de (papieren en feitelijk) vervoerders. Zoals uit artikel 37 CMR volgt, heeft een vervoerder enkel een vorderingsrecht op basis van dit artikel wanneer deze vervoerder een schadevergoeding heeft betaald uit hoofde van de bepalingen van het CMR. Hiervan is geen sprake. Tussen partijen staat immers vast dat CSI nog geen UTB-bedrag heeft betaald en Kamps daarom evenmin enige vorm van schadevergoeding heeft betaald. Reeds om deze reden kan Kamps geen geslaagd beroep doen op de opvolgend vervoer regeling van het CMR.
Subsidiaire grondslag van de vordering jegens Prins – 6:74 jo. 6:76 BW
4.6.
Kamps baseert haar vordering op Prins subsidiair op toerekenbare tekortkoming door Prins van de met Kamps gesloten overeenkomst tot vervoer van de container. Zij stelt ter onderbouwing daarvan dat Prins, althans haar hulppersoon Van 't Ende - voor wie Prins op grond van artikel 6:76 BW aansprakelijk is, tekort is geschoten in haar vervoerverplichtingen door het niet overleggen van het T1-document bij de aflevering van de container in Hamburg. Prins betwist dat er sprake is van een tekortkoming bij de uitvoering van de vervoerovereenkomst.
4.7.
De rechtbank stelt vast dat tussen Kamps en Prins niet in geschil is dat uit de tussen partijen gesloten vervoerovereenkomst de verplichting voortvloeit dat de (feitelijk) vervoerder de CMR-vrachtbrief, alsmede eventuele bijbehorende douane-documentatie, dient over te leggen aan de betreffende autoriteiten bij aflevering van de container.
4.8.
Prins betwist echter dat zij in deze verplichting tekort is geschoten. Prins voert hiertoe aan dat de chauffeur van Van 't Ende wel degelijk de CMR-vrachtbrief samen met het T1-document heeft afgegeven in Hamburg bij aflevering van de container. Zonder documenten zou de terminal de container niet hebben overgenomen of het
Interchange-document hebben afgegeven, aldus Prins. Prins verwijst ter onderbouwing daarvan naar de onder 2.5 weergegeven verklaring van de chauffeur waarin hij schrijft dat hij de CMR-vrachtbrief inclusief het “dokument” heeft overgelegd. De rechtbank begrijpt deze verklaring aldus dat met het document het T1-document wordt bedoeld. Ter comparitie heeft Prins verder toegelicht dat de chauffeur de gebruikelijke procedure heeft gevolgd door bij de baliemedewerker van de Hamburgse terminal de CMR vrachtbrief met T1-nummer over te leggen. Hier eindigt de taak van de vervoerder. De baliemedewerker moet deze documenten vervolgens in zijn systeem verwerken. Wanneer de baliemedewerker dit niet (correct) verwerkt, gaat er geen melding naar de douane in Nederland. Nu de Duitse douane stelt dat er geen sprake is van aanzuivering van het T1-document, is er waarschijnlijk iets fout gegaan bij de baliemedewerker. Dat kan Prins niet worden verweten.
4.9.
In reactie op deze stellingen en betwistingen heeft Kamps haar stelling, dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de uitvoering van de vervoersovereenkomst, onvoldoende gemotiveerd. Zij heeft ter comparitie volstaan met de stelling dat Prins geen bewijs heeft overgelegd waaruit volgt dat het T1-document is afgeleverd bij de terminal. Dit terwijl uit de door haar overgelegde en onder 2.7 weergegeven brief van CSI juist het tegendeel blijkt. CSI schrijft immers aan de Duitse douane dat de chauffeur bij de aflevering van de container het zogenoemde douane NCTS-document heeft afgegeven aan een medewerker van de terminal. Kamps heeft niet toegelicht waarom dit door CSI ingenomen standpunt niet juist zou zijn. Daarnaast geldt dat vast staat dat op de CMR-brief het T1-nummer was vermeld. Kamps heeft niet betwist dat uit de
Interchangeen de verscheping naar en aankomst van de container in China volgt dat deze CMR-vrachtbrief is overgelegd door de chauffeur bij de terminal. Daarmee staat tevens vast dat het T1-nummer bekend was bij de terminal. Kamps heeft evenmin betwist dat de chauffeur, bij de aflevering van de container en de vrachtbrief, de gebruikelijke procedure heeft gevolgd, zodat ook dit vast staat.
4.10.
Uit de stellingen van partijen wordt niet duidelijk of er naast de CMR-vrachtbrief met T1-nummer nog een separaat douane document was dat moest worden overgelegd. Ingevolge artikel 11 lid 1 CMR rust op de afzender (hier: Kamps) de verplichting om de nodige bescheiden bij de vrachtbrief te voegen ter voldoening aan douane- en andere formaliteiten. Volgens Prins heeft de chauffeur alles overgelegd wat hij had moeten overleggen bij de aflevering van de container in Hamburg. Nu Kamps niet nader heeft geconcretiseerd dat er, naast de CMR-vrachtbrief met T1-nummer, nog een ander douane document was verstrekt aan de vervoerder om bij aflevering van de container over te leggen, houdt de rechtbank het ervoor dat de chauffeur bij aflevering van de container enkel de CMR-vrachtbrief met T1-nummer hoefde over te leggen om aan zijn verplichtingen uit hoofde van de vervoerovereenkomst te voldoen. Nu reeds is vastgesteld dat de CMR-vrachtbrief met T1-nummer is overgelegd, staat tevens vast dat er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming door Prins.
4.11.
De rechtbank wijst dan ook de vordering van Kamps op Prins af vanwege het ontbreken van grondslag.
Subsidiaire grondslag van de vordering jegens Van ‘t Ende – 6:162 BW
4.12.
Kamps stelt subsidiair dat Van ’t Ende onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door het T1-document niet over te leggen bij de douane. Ter comparitie heeft zij daaraan toegevoegd dat Van ’t Ende tevens de artikelen 233 lid 3 en 267 lid 2 uit het Douanewetboek van de Europese Unie heeft geschonden die – kort samengevat – zien op de schending van de verplichting tot aanbrengen van goederen bij de douane. Van ’t Ende heeft gemotiveerd betwist dat er sprake is van onrechtmatig handelen aan haar zijde. Volgens Van ’t Ende heeft haar chauffeur gedaan wat hij moest doen uit hoofde van de vervoersovereenkomst die tussen Prins en Van ’t Ende was gesloten ter zake van het vervoer van de container van Rotterdam naar Hamburg. Dit volgt onder meer uit de onder 2.5 weergegeven verklaring van de chauffeur, de afgifte van het
Interchange-document en het feit dat de container naar China is verscheept en daar in ontvangst is genomen door de geadresseerde.
4.13.
Kamps heeft aan haar vordering uit hoofde van onrechtmatige daad dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd waarmee zij de subsidiaire vordering op Kamps heeft onderbouwd. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank vastgesteld dat de chauffeur van Van ’t Ende heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit hoofde van de vervoerovereenkomst met Prins. Nu Kamps geen andere feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit volgt dat sprake is van onrechtmatig handelen door Van ’t Ende, wijst de rechtbank ook de vordering op Van ’t Ende af.
4.14.
Nu de vorderingen van Kamps niet toewijsbaar zijn bij gebreke aan grondslag, komt de rechtbank niet toe aan hetgeen partijen hebben aangevoerd over verjaring van de vordering en het (gebrek aan) belang bij de vorderingen.
4.15.
Kamps zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van Prins en Kamps worden per partij begroot op:
- griffierecht 639,00
- salaris advocaat
1.390,00(2 punten × tarief € 695)
Totaal € 2.029,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Kamps in de proceskosten, aan de zijde van Prins tot op heden begroot op € 2.029,00 en aan de zijde van Van 't Ende tot op heden begroot op € 2.029,00,
5.3.
veroordeelt Kamps in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Kamps niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart de proceskostenveroordelingen ten aanzien van Prins uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2020.
2054/1573