In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 februari 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënt, die lijdt aan dementie. Het verzoek tot voortzetting is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op 11 februari 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester op 10 februari 2020 een last tot inbewaringstelling heeft afgegeven. De rechtbank oordeelt dat de verklaring van een basisarts, die bij het verzoekschrift was gevoegd, onvoldoende is om een rechterlijke machtiging te verlenen. Na de zitting is er echter een nieuwe verklaring ingediend door een specialist ouderengeneeskunde, die de diagnose dementie bevestigt en het ernstig nadeel voor de cliënt onderbouwt.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de cliënt in een kwetsbare toestand verkeert en dat er onmiddellijk dreigend ernstig nadeel is, wat betekent dat de voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk is. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat de cliënt zich verzet tegen de voortzetting van zijn verblijf in het verpleeghuis, maar oordeelt dat de belangen van de cliënt en zijn familie zwaarder wegen. De machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling is verleend voor de duur van zes weken, tot en met 27 maart 2020. Deze beschikking is gegeven door mr. A. Lablans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Jelicic, griffier.