ECLI:NL:RBROT:2020:1383

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
C/10/591265 / FA RK 20-869
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënt met dementie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 februari 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënt, die lijdt aan dementie. Het verzoek tot voortzetting is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op 11 februari 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester op 10 februari 2020 een last tot inbewaringstelling heeft afgegeven. De rechtbank oordeelt dat de verklaring van een basisarts, die bij het verzoekschrift was gevoegd, onvoldoende is om een rechterlijke machtiging te verlenen. Na de zitting is er echter een nieuwe verklaring ingediend door een specialist ouderengeneeskunde, die de diagnose dementie bevestigt en het ernstig nadeel voor de cliënt onderbouwt.

De rechtbank heeft geconstateerd dat de cliënt in een kwetsbare toestand verkeert en dat er onmiddellijk dreigend ernstig nadeel is, wat betekent dat de voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk is. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat de cliënt zich verzet tegen de voortzetting van zijn verblijf in het verpleeghuis, maar oordeelt dat de belangen van de cliënt en zijn familie zwaarder wegen. De machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling is verleend voor de duur van zes weken, tot en met 27 maart 2020. Deze beschikking is gegeven door mr. A. Lablans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Jelicic, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/591265 / FA RK 20-869
Machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling
Beschikking van 14 februari 2020 betreffende een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in artikel 37 van de Wet zorg en dwang (hierna: Wzd)
op verzoek van:
het Centrum Indicatiestelling Zorg, hierna: CIZ,
met betrekking tot:
[naam cliënt],
geboren op [geboortedatum cliënt] ,
hierna: cliënt,
wonende aan [adres cliënt] , [woonplaats cliënt] ,
thans verblijvende in Verpleeghuis Middin, locatie Zorgcentrum Rubroek te Rotterdam,
advocaat mr. H. Bijlsma te Rotterdam.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • [naam belanghebbende 1] , echtgenote van cliënt;
  • [naam belanghebbende 2] , dochter van cliënt;
  • [naam belanghebbende 3] , zoon van cliënt.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen ter griffie op 11 februari 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de beschikking van de burgemeester van 10 februari 2020;
  • de verklaring van drs. Van der Poest-Clement, basisarts, van 10 februari 2020;
  • het indicatiebesluit op grond van artikel 3.2.3 van de Wet langdurige zorg d.d. 27 januari 2020;
  • de aanvraag voor een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van het CIZ van 11 februari 2020;
  • een uittreksel uit het curateleregister.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 13 februari 2020, in voorgenoemde verblijfplaats van cliënt.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • cliënt met zijn hierboven genoemde advocaat;
  • drs. S. Versluis, specialist ouderengeneeskunde, en L. van der Hek, verpleegkundig specialist, beiden verbonden aan Verpleeghuis Middin, locatie Zorgcentrum Rubroek.

2.Beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 37 Wzd in samenhang gelezen met artikel 38 en artikel 39 Wzd kan de rechter op verzoek van het CIZ met betrekking tot een cliënt een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling verlenen, indien de burgermeester ten aanzien van deze cliënt op grond van artikel 29 lid 1 en 2 Wzd een last tot inbewaringstelling heeft afgegeven.
2.2.
Op 10 februari 2020 heeft de burgemeester van de gemeente Capelle aan den IJssel ten behoeve van cliënt een last tot inbewaringstelling afgegeven.
2.3.
De Wzd bepaalt dat onvrijwillige zorg alleen als uiterste middel overwogen kan worden wanneer het verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging een verklaring bevat van een ter zake kundige arts die de cliënt kort te voren heeft onderzocht, maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit de parlementaire geschiedenis van de Wzd blijkt dat wanneer het gaat om iemand met een psychogeriatrische aandoening, een specialist ouderengeneeskunde of een sociaal geriater deskundig is. Bij het verzoekschrift van het CIZ is echter enkel een verklaring van een basisarts gevoegd. Op basis van deze verklaring kan de rechtbank geen machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling verlenen.
2.4.
De rechtbank heeft de zorgaanbieder op de zitting verzocht een nieuwe verklaring door een onafhankelijke ter zake kundige arts op te laten stellen. Op 13 februari 2020 is de verklaring van drs. A. van Hattem, specialist ouderengeneeskunde, ingekomen ter griffie.
2.5.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het ernstig vermoeden bestaat dat cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, te weten dementie. Cliënt is in 2015 gediagnosticeerd met dementie. Zowel de basisarts, de behandelend specialist ouderengeneeskunde als de onafhankelijke specialist ouderengeneeskunde bevestigen deze diagnose.
2.6.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is verder gebleken dat er ten aanzien van cliënt sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, gelegen in ernstig lichamelijk letsel. Uit de door de basisarts opgestelde verklaring blijkt dat cliënt in de thuissituatie nauwelijks sliep en veel ronddwaalde. Zijn zicht is sterk verminderd en hij kan niet goed meer lopen, waardoor hij vaak viel. Voorts is cliënt gedesoriënteerd, zijn er geheugenstoornissen geconstateerd en heeft hij geen ziektebesef. Dit wordt bevestigd door de specialist ouderengeneeskunde ter zitting. In het verpleeghuis maakt cliënt een kwetsbare indruk en is hij vaak in de war. Ook uit de verklaring van de onafhankelijke specialist ouderengeneeskunde blijkt dat cliënt niet in staat is voor zichzelf te zorgen. De familieleden van cliënt benadrukken ter zitting dat cliënt 24-uur zorg nodig heeft en dat zij het voortzetten van het verblijf in het verpleeghuis noodzakelijk achten. De rechtbank heeft waargenomen dat cliënt er fysiek slecht aan toe is, en veel zorg nodig heeft.
2.7.
Uit de verklaring van de onafhankelijke specialist blijkt niet eenduidig dat zij cliënt zelf heeft onderzocht. Onder 5 staat dat het onderzoek heeft plaatsgevonden op donderdag 13 februari 2020 om 10:30 uur, maar nergens staat met zoveel woorden dat deze arts cliënt zelf heeft gezien. Dat is op grond van de Wzd vereist aangezien de deskundigheid door de wetgever van belang is geacht om “achter de façade te kunnen kijken en te kunnen beoordelen of er sprake is van ernstig nadeel”. In dit geval zal de rechtbank de beslissing toch op deze verklaring baseren. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de diagnose dementie reeds in 2015 is gesteld, het ernstig nadeel evident is gezien de fysieke toestand van cliënt en afwijzing van het verzoek zou betekenen dat er opnieuw een inbewaringstelling aangevraagd zou moeten worden. Die belasting moet cliënt en zijn familie bespaard blijven.
2.8.
Om het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel te voorkomen dan wel af te wenden is
voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk. Dit middel is ook geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen dan wel af te wenden en er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben. Cliënt deed in de thuissituatie een groot beroep op zijn vrouw, waardoor zij overbelast is geraakt.
2.9.
Cliënt verzet zich tegen een voortzetting van zijn verblijf in het verpleeghuis. Hij heeft geprobeerd bij de deur te komen om het verpleeghuis te verlaten, aldus de specialist ouderengeneeskunde ter zitting.
2.10.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de criteria voor een voortzetting van de inbewaringstelling. De machtiging zal worden verleend voor de (verzochte) duur van zes weken.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling ten aanzien van [naam cliënt] voornoemd;
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 27 maart 2020.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Lablans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Jelicic, griffier op 14 februari 2020.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.