Op 24 januari 2020 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van twee kinderen, [naam kind 1] en [naam kind 2]. De ouders van de kinderen, [naam moeder] en [naam vader], hadden verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling, die oorspronkelijk was opgelegd tot 2 augustus 2020. De Raad voor de Kinderbescherming had het verzoek om verlenging ingediend, omdat er zorgen waren over de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de ouders van mening waren dat de Raad en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West onvoldoende rekening hielden met de huidige situatie en dat er geen nieuwe incidenten hadden plaatsgevonden die een verlenging van de ondertoezichtstelling rechtvaardigden.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er in het verleden zorgen waren over de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen, maar dat er sinds de laatste beschikking geen nieuwe incidenten waren voorgevallen. De ouders hebben ook stappen ondernomen om een veilige thuissituatie te creëren, waaronder het huren van een tweede woning. De kinderrechter concludeerde dat er niet langer een aantoonbare noodzaak was voor de ondertoezichtstelling en heeft het verzoek van de Raad om verlenging afgewezen. De kinderrechter benadrukte wel dat vrijwillige hulpverlening nuttig kan zijn voor de ouders om de nodige afspraken te maken.
De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 3 februari 2020. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en andere belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.