ECLI:NL:RBROT:2020:1401

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 januari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
C/10/576628 / JE RK 19-1968
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling in een jeugdzorgzaak

Op 24 januari 2020 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van twee kinderen, [naam kind 1] en [naam kind 2]. De ouders van de kinderen, [naam moeder] en [naam vader], hadden verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling, die oorspronkelijk was opgelegd tot 2 augustus 2020. De Raad voor de Kinderbescherming had het verzoek om verlenging ingediend, omdat er zorgen waren over de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de ouders van mening waren dat de Raad en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West onvoldoende rekening hielden met de huidige situatie en dat er geen nieuwe incidenten hadden plaatsgevonden die een verlenging van de ondertoezichtstelling rechtvaardigden.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er in het verleden zorgen waren over de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen, maar dat er sinds de laatste beschikking geen nieuwe incidenten waren voorgevallen. De ouders hebben ook stappen ondernomen om een veilige thuissituatie te creëren, waaronder het huren van een tweede woning. De kinderrechter concludeerde dat er niet langer een aantoonbare noodzaak was voor de ondertoezichtstelling en heeft het verzoek van de Raad om verlenging afgewezen. De kinderrechter benadrukte wel dat vrijwillige hulpverlening nuttig kan zijn voor de ouders om de nodige afspraken te maken.

De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 3 februari 2020. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en andere belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/576628 / JE RK 19-1968
datum uitspraak: 24 januari 2020

beschikking afwijzing verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende
[naam kind 1], geboren op [geboortedatum kind 1] 2013 te [geboorteplaats kind 1] , hierna te noemen [naam kind 1] ,
[naam kind 2], geboren op [geboortedatum kind 2] 2018 te [geboorteplaats kind 2] , hierna te noemen [naam kind 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder ] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloopHet procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 2 augustus 2019 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de brief met bijlagen van de Raad van 18 november 2019, ingekomen bij de griffie op 21 november 2019;
- de ter zitting door de advocaat van de ouders, mr. M.B. Chylinska, overgelegde stukken.
Op 24 januari 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat mr. M.B. Chylinska,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West (hierna: de GI), mw. [naam vertegenwoordigster 2] .
Aangezien de ouders de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn, maar wel de Poolse taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van mw. [naam] , tolk in de Poolse taal.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
[naam kind 1] en [naam kind 2] wonen bij de ouders.
Bij beschikking van 2 augustus 2019 zijn [naam kind 1] en [naam kind 2] onder toezicht gesteld tot 2 augustus 2020. Het overig verzochte is aangehouden.

Het aangehouden verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] verzocht voor de duur van een jaar. Thans resteert het aangehouden deel van het verzoek, te weten een ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden.
De Raad heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht. De Raad heeft het verzoek gehandhaafd, omdat er geen duidelijke veiligheidsafspraken zijn gemaakt. Daarnaast is er onvoldoende zicht op het functioneren van de kinderen. Aan de andere kant is de GI onvoldoende bij het gezin betrokken geweest in de afgelopen periode. De zorgen zijn daarom niet geheel aan de ouders te wijten.

Het standpunt van de GI

De GI heeft ter zitting aangegeven dat er vanaf 1 februari 2020 een nieuwe jeugdbeschermer betrokken kan worden. Die zou toezicht kunnen houden op de situatie en bezien wat nodig is om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. Er heeft een groot overleg plaatsgevonden met de vorige jeugdbeschermer, waar de Safegroup ook bij aanwezig was. Voor zover de GI bekend is, hebben er geen nieuwe incidenten plaatsgevonden.

Het standpunt van belanghebbenden

Namens en door de ouders is ter zitting verweer gevoerd tegen het verzoek. De ouders zijn van mening dat de Raad en de GI blijven hangen in het verleden en niet kijken naar de huidige situatie. Dit was al zo tijdens de vorige zitting. Tijdens de afgelopen periode van de ondertoezichtstelling is er niets gebeurd. De GI zou de vader bijvoorbeeld aanmelden voor een agressieregulatietraining, maar heeft dit niet gedaan. Er hebben het afgelopen jaar geen incidenten plaatsgevonden en er zijn ook geen contra-indicaties die een verlenging van de ondertoezichtstelling nodig maken. De ouders willen samen verder als gezin. De advocaat heeft een brief van de oppas en een brief van de logopedist overgelegd, waaruit blijkt dat het goed gaat met de kinderen. De ouders hebben een tweede woning gehuurd, omdat zij van de Safegroup hebben begrepen dat een garantie nodig was voor het geval dat het niet goed zou gaan tussen de ouders. De moeder zou niet thuis mogen komen wonen als er geen alternatief beschikbaar was voor haar en de kinderen. De ouders betalen hiervoor per maand 700 euro huur, terwijl de tweede woning eigenlijk niet nodig is.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is het volgende gebleken. In het verleden zijn er zorgen geweest over de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen. [naam kind 1] en [naam kind 2] zijn in de thuissituatie getuige geweest van agressie van de vader. Vanaf januari 2019 verbleven de moeder en de kinderen bij de Safegroup. In de beschikking van 2 augustus 2019 heeft de kinderrechter aangegeven dat er zo spoedig mogelijk moest worden toegewerkt naar een veilige thuisplaatsing van de moeder en de kinderen. Daarna zou getoetst moeten worden of de thuisplaatsing goed is verlopen en of de hulpverlening is aanvaard. Ter zitting is gebleken dat de moeder en de kinderen zijn teruggekeerd naar de woning. Er is een groot overleg geweest, maar verder is er weinig betrokkenheid geweest vanuit de GI. Er hebben daarnaast geen nieuwe incidenten plaatsgevonden. De kinderrechter is daarom van oordeel dat er niet langer sprake is van een aantoonbare noodzaak voor de
ondertoezichtstelling. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen. De kinderrechter benadrukt daarbij wel dat hulpverlening vanuit het vrijwillig kader helpend kan zijn voor de ouders om de nodige afspraken te maken.
Uit het voorgaande volgt dat niet is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal het verzoek daarom afwijzen, voor zover hierop niet eerder is beslist.

De beslissingDe kinderrechter:

wijst het verzoek af, voor zover hierop niet eerder is beslist.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2020 door mr. J. van Driel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.F. Verhaart als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 3 februari 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.