ECLI:NL:RBROT:2020:1475

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
C/10/572658 / HA ZA 19-377
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van een overeenkomst en schadevergoeding in het kader van een geschil tussen makelaars

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, vorderde Thier da Paz Holding B.V. (hierna: Thier da Paz) schadevergoeding van [gedaagde], die eerder in dienst was bij Thier da Paz. De vordering was gebaseerd op een mondelinge overeenkomst over de verdeling van provisies en de toerekenbaarheid van schade die voortvloeide uit een conflict tussen partijen. Thier da Paz stelde dat [gedaagde] tekort was geschoten in de nakoming van deze overeenkomst, wat leidde tot schade in de vorm van niet-betaalde provisies, reiskosten en gederfde huurinkomsten. De rechtbank oordeelde dat Thier da Paz het recht had om te bewijzen dat er afspraken waren gemaakt over de provisieverdeling en dat [gedaagde] opstartkosten bij klanten in rekening moest brengen. De rechtbank wees de vorderingen tot schadevergoeding voor reiskosten en gederfde huur af, omdat deze niet toerekenbaar waren aan [gedaagde]. Ook de vorderingen wegens afgebroken onderhandelingen werden afgewezen, omdat er geen gerechtvaardigd vertrouwen bestond dat er een overeenkomst tot stand zou komen. De zaak werd aangehouden voor bewijslevering over de provisieafspraken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/572658 / HA ZA 19-377
Vonnis van 5 februari 2020
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
THIER DA PAZ HOLDING B.V.,
gevestigd te Rijswijk,
2.
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eisers,
advocaat: voorheen mr. J.M. van Hattum, thans mr. J.B. Maliepaard,
tegen
[gedaagde],
h.o.d.n. [naam bedrijf 2] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat: mr. K.K.M. Aerts-de Kok.
Eisers zullen hierna afzonderlijk ‘Thier da Paz’ en ‘ [eiser] ’ en gezamenlijk ‘ [eiser] c.s.’ (in mannelijk enkelvoud) genoemd worden. Gedaagde zal ‘ [gedaagde] ’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 april 2019, met producties 1 tot en met 122,
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 3,
  • de oproepingsbrief van 10 juli 2019, waarin een comparitie van partijen is bevolen,
  • de nagezonden producties 123, 124 en 125 aan de zijde van [eiser] ,
  • het proces-verbaal van comparitie van 10 oktober 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is van 2005 tot 2008 in dienst geweest bij het makelaarskantoor van [eiser] , te weten [naam bedrijf 1] . [naam bedrijf 1] is aangesloten bij de NVM.
2.2.
Na de beëindiging van het dienstverband is [gedaagde] een eigen makelaarskantoor gestart, te weten [naam bedrijf 2] . Dit kantoor is niet aangesloten bij de NVM.
2.3.
In oktober 2010 heeft [eiser] zijn makelaarskantoor aan een derde verkocht.
2.4.
[naam bedrijf 1] is op 8 januari 2013 in staat van faillissement verklaard. [eiser] heeft vervolgens middels zijn vennootschap Thier da Paz in januari 2013 de orderportefeuille, naam en inventaris van [naam bedrijf 1] weer teruggekocht uit het faillissement.
2.5.
Kort na deze terugkoop is [gedaagde] weer werkzaamheden voor [naam bedrijf 1] gaan verrichten, maar ditmaal niet op basis van een dienstverband. [eiser] en [gedaagde] zijn overeengekomen dat [gedaagde] op het kantoor van [naam bedrijf 1] in Rijswijk werkzaam zou zijn, waarbij hij zowel voor [naam bedrijf 1] als voor [naam bedrijf 2] werkzaamheden zou verrichten. Over de wijze van samenwerking, onder meer ten aanzien van de verdeling van de provisie met betrekking tot de verrichte werkzaamheden voor [naam bedrijf 1] enerzijds en [naam bedrijf 2] anderzijds, hebben [eiser] en [gedaagde] mondelinge afspraken gemaakt.
2.6.
In of omstreeks april 2015 is er tussen [eiser] en [gedaagde] een conflict ontstaan onder meer met betrekking tot (de inhoud van) de in januari 2013 gemaakte afspraken over de provisieverdeling. Het conflict heeft ertoe geleid dat de samenwerking tussen partijen in april 2015 tot een einde is gekomen.
2.7.
Na verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft [eiser] op 13 maart 2019 conservatoir beslag laten leggen op de onverdeelde helft van de woning van [gedaagde] te [woonplaats gedaagde] .

3.Het geschil

3.1.
Na eisvermindering vordert [eiser] c.s. dat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht wordt verklaard dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op hem rustende verplichtingen uit de mondelinge overeenkomst, althans onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] c.s., en als gevolg hiervan schadeplichtig is jegens [eiser] c.s.,
[gedaagde] wordt veroordeeld om aan [eiser] c.s. te betalen:
- € 27.702,11 aan verschuldigde bedragen, te vermeerderen met wettelijke handelsrente,
- € 59.772,80 aan schadevergoeding voor reis- en verblijfkosten, te vermeerderen met wettelijke rente,
- € 3.396,84 aan schadevergoeding voor onderhandelingskosten, te vermeerderen met wettelijke rente,
- € 101.000,- aan schadevergoeding voor gederfde winst, te vermeerderen met wettelijke rente,
- € 19.049,63 aan onderzoekskosten, te vermeerderen met wettelijke rente,
- € 3.122,11 aan buitengerechtelijke incassokosten,
- € 803,84 aan kosten conservatoir beslag,
- de proceskosten (inclusief nakosten).
3.2.
[eiser] c.s. legt het volgende aan de vorderingen ten grondslag.
Vordering € 27.702,11
Afgesproken is dat van alle verkochte panden en bemiddeling bij aankoop, verricht vanuit het kantoor van [naam bedrijf 1] , [gedaagde] een provisie zou ontvangen van 50% (te factureren door [naam bedrijf 2] aan [naam bedrijf 1] ), waarbij [gedaagde] kosteloos gebruik mocht maken van zowel het kantoorpand als van het NVM-lidmaatschap van [eiser] (inclusief Funda). De bij klanten in rekening gebrachte opstartkosten en kosten wegens intrekking van de opdracht kwamen ten goede van [naam bedrijf 1] . [gedaagde] heeft omzet verzwegen en/of ontvreemd door zaken buiten de administratie te houden door zonder opgaaf van redenen crediteringen op opgestelde nota’s te verrichten en door transacties op naam van [naam bedrijf 2] te verrichten, terwijl deze volgens de provisieregeling op naam van [naam bedrijf 1] verricht moesten worden. Het totaal aan vorderingen uit meerdere klantendossiers bedraagt € 27.702,11, welk bedrag [eiser] c.s. op grond van nakoming van de overeenkomst dan wel schadevergoeding wegens tekortkoming vordert.
Vordering € 59.772,80
Als gevolg van de fraude c.q. tekortkoming heeft Thier da Paz de overeenkomst met [gedaagde] beëindigd en heeft [eiser] zelf weer de dagelijkse werkzaamheden in het kantoor op zich moeten nemen, waardoor hij heen en weer heeft moeten pendelen tussen zijn woonplaats (Erezée, België) en Rijswijk. Teneinde de reiskosten te beperken heeft hij zijn intrek genomen in aan hem toebehorende appartementen die hij normaliter verhuurde. Hierdoor heeft [eiser] schade geleden, bestaande uit € 43.176,60 aan benzinekosten en € 16.596,20 aan gederfde huur.
Vorderingen € 3.396,84 en € 101.000,-
Gelet op het vergevorderde stadium waarin de onderhandelingen over een overname verkeerden, mocht [eiser] c.s. er op vertrouwen dat er tussen hem en [gedaagde] een overeenkomst van overname tot stand zou komen. Dat de onderhandelingen over een overname zijn afgebroken, is volgens [eiser] c.s. het voorzienbare gevolg van het frauduleuze handelen van [gedaagde] . Daarom dient [gedaagde] de schade die [eiser] c.s. als gevolg van het afbreken van de onderhandelingen heeft geleden, te weten € 3.396,84 aan onderhandelingskosten en € 101.000,- aan gederfde winst (bestaande uit € 69.500,- aan misgelopen verkoopwinst en € 31.500,- aan misgelopen huurinkomsten), te vergoeden.
Vordering € 19.049,63
Om tot een inschatting van de geleden schade te komen, heeft [eiser] c.s. onderzoek moeten doen in de administratie en het mailverkeer van de makelaardij. In totaal gaat het om een urenbesteding van 115 uur in 33 dossiers. Uitgaande van een uurtarief van € 150,- per uur is daardoor schade geleden voor een bedrag van € 17.250,- aan eigen onderzoekskosten. Daarnaast heeft [eiser] c.s. een boekhouder moeten inschakelen voor een bedrag van € 1.799,63. De totale schade aan onderzoekskosten bedraagt daardoor € 19.049,63.
Vorderingen € 3.122,11 en € 803,84
Als gevolg van het handelen van [gedaagde] heeft [eiser] c.s. tevens buitengerechtelijke kosten gemaakt voor een bedrag van € 3.122,11 en heeft hij voor een bedrag van € 803,84 aan kosten wegens het gelegde beslag gemaakt.
3.3.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering. Hij betwist (deels) de door [eiser] c.s. gestelde afspraken en betwist ook dat hij tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Afgesproken is dat [gedaagde] alleen van de verkochte panden in de regio Rijswijk een provisie van 50% zou ontvangen. Van alle verkochte panden van relaties en familie van [gedaagde] en van de verkochte panden in de regio Drechtsteden is [gedaagde] opdrachtnemer en komt de volledige opbrengst aan hem toe.
Verder betwist [gedaagde] dat partijen bijna overeenstemming hadden bereikt over een overname. Voor zover al sprake was van onderhandelingen, was het afbreken daarvan niet onaanvaardbaar. Ook betwist [gedaagde] (de hoogte van) de schade en hij doet een beroep op voordeelverrekening ex artikel 6:100 BW. Verder betwist [gedaagde] de verschuldigdheid van vergoeding van buitengerechtelijke kosten, rente en beslagkosten.
Tot slot doet [gedaagde] een beroep op verrekening. [eiser] c.s. heeft in twee klantendossiers ( [naam dossier 1] en [naam dossier 2] ) niet de verschuldigde 50% provisie aan [gedaagde] betaald. Het ter zake door [eiser] c.s. verschuldigde totaalbedrag van € 4.925,- heeft [gedaagde] verrekend met een door hem aan [eiser] c.s. verschuldigd totaalbedrag van € 4.558,95 aangaande drie andere klantendossiers ( [naam dossier 3] , [naam dossier 4] en [naam dossier 5] ). Ten aanzien van het resterende bedrag van € 366,05 doet [gedaagde] thans een beroep op verrekening voor het geval een vordering van [eiser] c.s. mocht worden toegewezen.

4.De beoordeling

Vordering klantendossiers ad € 27.702,11

4.1.
[eiser] c.s. heeft gesteld dat [eiser] als vertegenwoordiger van Thier da Paz de mondelinge overeenkomst met [gedaagde] heeft gesloten, hetgeen [gedaagde] niet heeft weersproken. Daarom staat vast dat (alleen) Thier da Paz en [gedaagde] als partij bij de in januari 2013 gesloten mondelinge overeenkomst hebben te gelden.
4.2.
Nu de vordering van € 27.702,11 ziet op nakoming van een contractuele betalingsverbintenis en op tekortkoming bij de uitvoering van zijn verbintenissen door [gedaagde] jegens Thier da Paz, heeft slechts Thier da Paz in verband hiermee een vorderingsrecht. Voor zover de vordering is ingesteld door [eiser] , zal deze worden afgewezen wegens het ontbreken van een grondslag.
4.3.
De stelling van Thier da Paz komt er in de kern op neer dat zij met [gedaagde] heeft afgesproken dat zij recht heeft op 50% van de provisie van alle verkoop- en aankoopopdrachten verricht vanuit het kantoor van [naam bedrijf 1] , ongeacht op welke regio de opdrachten zien en ongeacht of de betreffende klant een relatie of familie van [gedaagde] is. Nu [gedaagde] dit gemotiveerd heeft betwist, zal Thier da Paz ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv worden toegelaten om haar stelling te bewijzen.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat bij klanten in rekening gebrachte opstartkosten en intrekkingskosten volledig ten goede van Thier da Paz zouden komen. [eiser] c.s. stelt dat bij de klant altijd opstartkosten en, indien de opdracht werd ingetrokken, ook altijd intrekkingskosten in rekening moesten worden gebracht. [gedaagde] betwist dit; hij was niet bij het kantoor in dienst en daarom had hij de vrijheid om uit commerciële overwegingen geen opstart- en intrekkingskosten bij de klant in rekening te brengen. Gezien deze gemotiveerde betwisting geldt ook hier dat Thier da Paz ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv zal worden toegelaten haar stelling te bewijzen dat zij met [gedaagde] heeft afgesproken dat [gedaagde] opstartkosten en, bij intrekking van de opdracht, intrekkingskosten onvoorwaardelijk bij de klant in rekening moest brengen.
4.5.
Ter onderbouwing van de vordering heeft Thier da Paz gesteld dat [gedaagde] zich in 29 klantendossiers zich niet aan de gemaakt provisieafspraken heeft gehouden. Voor het overgrote deel van deze dossiers geldt dat de uitkomst van de bewijsvoering bepalend is voor de vraag of Thier da Paz recht op nakoming van een betalingsverbintenis door [gedaagde] heeft. Ten aanzien van die dossiers wordt daarom iedere verdere beslissing aangehouden.
4.6.
Op het deel van de vordering dat ziet op de klantendossiers waarvan de uitkomst van de bewijsopdracht niet bepalend is in voormelde zin, zal hierna reeds worden beslist.
De klantendossiers waarop reeds kan worden beslist
4.7.
Thier da Paz vordert met betrekking tot de klantendossiers
[naam dossier 3],
[naam dossier 4]en
[naam dossier 5]betaling van respectievelijk € 1.415,70, € 1.962,- en € 1.181,25. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij deze bedragen op basis van de overeenkomst aan Thier da Paz is verschuldigd, maar hij stelt dat hij voormelde bedragen heeft verrekend met twee klantendossiers ( [naam dossier 1] en [naam dossier 2] ) waarin Thier da Paz niet de verschuldigde 50% provisie van respectievelijk € 3.125,- en € 1.800,- aan [gedaagde] heeft betaald.
4.8.
Voor wat betreft [naam dossier 1] heeft [gedaagde] ter zitting verwezen naar productie 7 bij de dagvaarding. Dit betreft een e-mail d.d. 12 april 2015 van [eiser] aan (onder meer) [gedaagde] waarin [eiser] zelf mededeelt dat door [gedaagde] werkzaamheden zijn verricht. Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat hij geen factuur heeft gezien voor deze werkzaamheden en dat er daarom geen verrekenbare tegenvordering van [gedaagde] is, maar gelet op voormelde e-mail van 12 april 2015 heeft [eiser] daarmee de door [gedaagde] gestelde tegenvordering van € 3.125,- onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat ter zake de betalingsverplichting van Thier da Paz vast is komen te staan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] ter zake van zijn tegenvordering van € 3.125,- dan ook een rechtsgeldig beroep op verrekening gedaan.
4.9.
Met betrekking tot de [naam dossier 2] voert [gedaagde] als verweer verrekening met een tegenvordering van € 1.800,- in verband met de hem toekomende provisie van 50%. Thier da Paz heeft de tegenvordering betwist en aangevoerd dat onderbouwende stukken ontbreken. Het is thans niet duidelijk of de tegenvordering van [gedaagde] ziet op het adres [adres] te Rijswijk, waarvoor Thier da Paz schadevergoeding vordert in verband met een gestelde fout van [gedaagde] (zie hierna r.o. 4.10.) of dat het een andere woning aan de [adres] betreft. Indien het om hetzelfde adres gaat, staat daarmee vast dat [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht en in beginsel recht heeft op 50% van de courtage. [gedaagde] zal bij akte in de gelegenheid worden gesteld zijn tegenvordering met betrekking tot de [adres] nader te onderbouwen, waarop Thier da Paz zal mogen reageren.
4.10.
Met betrekking tot het klantendossier
[naam dossier 2]vordert Thier da Paz een bedrag van € 1.039,88. Thier da Paz stelt dat [gedaagde] in dit dossier ‘ernstige fouten’ heeft gemaakt en dat de schade die Thier da Paz hierdoor heeft geleden moet worden vergoed. Als gevolg van de door [gedaagde] gemaakte fouten heeft Thier da Paz aan de klant een korting moeten verlenen van € 975,- (€ 1.179,75 inclusief btw). Dit betreft misgelopen courtage en op grond van de provisieregeling heeft Thier da Paz recht op de helft van dit bedrag, vermeerderd met een vergoeding van € 450,- voor de door [eiser] besteedde uren (€ 1.179,95 ÷ 2 + € 450,- = € 1.039,88), aldus Thier da Paz.
[gedaagde] betwist dat hij in dit dossier fouten heeft gemaakt; volgens hem is het [eiser] zelf geweest die de klant onjuist heeft geadviseerd. Gelet op deze betwisting, had het op de weg van Thier da Paz gelegen om haar stelling nader te onderbouwen. Nu zij dit ter comparitie niet heeft gedaan, wordt de vordering van € 1.039,88 als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
4.11.
Met betrekking tot het klantendossier
[naam dossier 6]stelt Thier da Paz dat [gedaagde] werkzaamheden heeft uitgevoerd tegen een overeengekomen courtage van € 2.250 inclusief btw. Thier da Paz vordert betaling van de helft van dit bedrag, te weten € 1.125,-. [gedaagde] betwist dat hij in dit dossier werkzaamheden heeft verricht.
Ter onderbouwing van haar stelling verwijst Thier da Paz naar de op naam van [naam bedrijf 1] opgestelde opdracht van dienstverlening (productie 44 dagvaarding). Op dit document staat handgeschreven de naam ‘ [naam 1] ’ vermeld. Ter zitting is door [gedaagde] erop gewezen, en is ook door Thier da Paz erkend, dat dit het handschrift van [eiser] is. Gelet hierop en gelet op het feit dat het document voor het overige een blanco-document betreft (het document is niet ondertekend en er zijn onder het document überhaupt geen namen en geen datum op de daartoe bestemde stippellijntjes ingevuld), levert dit document geen onderbouwing op van de stelling van Thier da Paz dat de gestelde werkzaamheden zijn verricht. Nu Thier da Paz haar stelling op dit punt (en in het verlengde daarvan de stelling dat [gedaagde] deze werkzaamheden buiten de administratie van [naam bedrijf 1] heeft gehouden) ook niet anderszins van een onderbouwing heeft voorzien, zal het ter zake gevorderde bedrag van € 1.125,- als onvoldoende onderbouwd gesteld afgewezen worden.
4.12.
Ten aanzien van het klantendossier
[naam dossier 7]stelt Thier da Paz dat [naam bedrijf 1] heeft bemiddeld bij de aankoop van de betreffende woning (punt 54 van de dagvaarding) en dat [gedaagde] hierbij betrokken is geweest. [gedaagde] betwist dat hij in voormeld klantendossier werkzaamheden heeft verricht; volgens hem was hij toen al bij het kantoor vertrokken.
Uit de overgelegde stukken waar Thier da Paz in de dagvaarding naar verwijst, blijkt dat de woning is aan- en afgemeld op respectievelijk 6 augustus 2015 en 28 augustus 2015 (productie 63) en dat [naam 2] op 14 augustus 2015 gegevens met betrekking tot de aankoop van de woning naar het e-mailadres
[e-mailadres]heeft gestuurd (productie 62). Zowel de aan- en afmelding van de woning alsook het versturen van de e-mail heeft dus plaatsgevonden ná het vertrek van [gedaagde] bij [naam bedrijf 1] in april 2015. Gelet hierop en gelet op de betwisting van [gedaagde] , heeft Thier da Paz onvoldoende onderbouwd gesteld dat [gedaagde] in voormeld klantendossier überhaupt werkzaamheden heeft verricht (nog afgezien van de vraag of die werkzaamheden onder de provisieregeling zouden vallen). Reeds hierom zal de vordering van € 1.315,88 worden afgewezen.
4.13.
Met betrekking tot klantendossier
[naam dossier 8]is tussen partijen niet in geschil dat de opdracht is ingetrokken en dat de klant € 423,50 aan opstartkosten is verschuldigd die ten goede komen van [naam bedrijf 1] . Thier da Paz stelt dat [gedaagde] nooit een nota heeft opgesteld waardoor de betreffende kosten nooit bij de klant in rekening zijn gebracht, hetgeen [gedaagde] gemotiveerd heeft betwist. Gelet op de hoofdregel van artikel 150 Rv zal Thier da Paz worden toegelaten bewijs te leveren van de gestelde tekortkoming.
4.14.
Thier da Paz stelt dat in het klantendossier
[naam dossier 9]bij [naam bedrijf 1] geen betaling van de bij de klant in rekening gebrachte opstartkosten van € 544,50 is ontvangen. Thier da Paz stelt dat was afgesproken dat [gedaagde] ook verantwoordelijk was voor het innen van openstaande rekeningen van [naam bedrijf 1] . [gedaagde] betwist dit; volgens hem was afgesproken dat [eiser] dit zelf zou doen.
Gelet op de betwisting van [gedaagde] , had het op de weg van Thier da Paz gelegen om ter zitting haar stelling op dit punt nader te onderbouwen. Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat er in de boekhouding een openstaande post blijft bestaan wanneer door [gedaagde] aan de makelaardij geen nota van de aan de klant in rekening gebrachte opstartkosten wordt gestuurd. Daarmee heeft Thier da Paz haar stelling dat [gedaagde] ook verantwoordelijk was voor het innen van die openstaande posten, echter niet van een nadere onderbouwing voorzien. Daarom wordt het ter zake gevorderde bedrag van € 544,50 als onvoldoende onderbouwd gesteld afgewezen.
4.15.
Met betrekking tot het klantendossier
[naam dossier 10]is tussen partijen niet in geschil dat de verschuldigde courtage bij de klant in rekening is gebracht. Ook hier stelt Thier da Paz dat geen betaling van de klant is ontvangen, terwijl - naar de rechtbank begrijpt - [naam bedrijf 1] de helft van de provisie wel betaald heeft aan [gedaagde] . Gelet op hetgeen in 4.15. is overwogen met betrekking tot het innen van openstaande posten, wordt ook de vordering van € 1.134,38 als onvoldoende onderbouwd gesteld afgewezen.
Vordering reiskosten en gederfde huurinkomsten ad € 59.772,80
4.16.
Volgens [eiser] c.s. is door toedoen van [gedaagde] een vertrouwensbreuk ontstaan doordat [gedaagde] een deel van de aan Thier da Paz toekomende provisie niet afdroeg en omzet ‘buiten de boeken hield’. Hierdoor heeft Thier da Paz de samenwerking met [gedaagde] beëindigd, waardoor [eiser] zich genoodzaakt zag om de dagelijkse leiding weer op zich te nemen. Omdat [eiser] in België woont, heeft hij intrek genomen in woonruimte nabij het kantoor van [naam bedrijf 1] die hij normaliter verhuurde. Hierdoor is hij huurinkomsten misgelopen van € 16.596,20 in totaal en hij heeft reiskosten moeten maken van € 43.176,60.
4.17.
Partijen twisten over de vraag of [gedaagde] aanleiding heeft gegeven voor het beëindigen van de samenwerking en het staat (nog) niet vast dat sprake is van een tekortkoming dan wel onrechtmatige daad door [gedaagde] . Dit is echter niet relevant voor de beoordeling van deze vordering nu deze om andere reden zal worden afgewezen. Hierbij is het volgende van belang.
4.18.
De vraag of schade in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust dat zij de aangesprokene als gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend, moet worden beantwoord aan de hand van objectieve factoren als de aard van de aansprakelijkheid en van de schade. In dat kader zal ook wat naar objectief inzicht voorzienbaar of waarschijnlijk was, een rol kunnen spelen (Parl. Gesch. Boek 6, p. 345).
4.19.
Indien de door [eiser] c.s. gestelde gedragingen van [gedaagde] zouden komen vast te staan, wordt reeds nu geoordeeld dat de gevorderde gevolgschade niet toewijsbaar is gelet op de aard van de schade en het feit dat deze niet voorzienbaar was. Partijen zijn een samenwerking aangegaan waarbij het kennelijk de bedoeling van [eiser] was om het makelaarskantoor in de toekomst over te dragen aan [gedaagde] . Dit neemt niet weg dat [eiser] rekening moest houden met de mogelijkheid dat de samenwerking op enig moment (om wat voor reden dan ook) zou kunnen eindigen en dat de [eiser] dan ofwel zelf de leiding op zich zou moeten nemen dan wel dit door een derde laten doen. [eiser] is immers zelf verantwoordelijk voor het exploiteren van zijn makelaarskantoor. Daarnaast is het de eigen keuze van [eiser] geweest op grote afstand van zijn makelaarskantoor te gaan wonen en om de dagelijkse leiding weer op zich te nemen. Gelet hierop kan de gestelde schade niet aan [gedaagde] worden toegerekend.
Vordering wegens afgebroken onderhandelingen ad € 3.396,84 en € 101.000,-
4.20.
Als maatstaf voor de beoordeling van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen heeft te gelden dat ieder van de onderhandelende partijen – die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen – vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het totstandkomen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. Hierbij kan ook van belang zijn of zich in de loop van de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, terwijl, in het geval onderhandelingen ondanks gewijzigde omstandigheden over een lange tijd worden voortgezet, wat betreft dit vertrouwen doorslaggevend is hoe daaromtrent ten slotte op het moment van afbreken van de onderhandelingen moet worden geoordeeld tegen de achtergrond van het gehele verloop van de onderhandelingen.
4.21.
Niet in geschil is dat bij aanvang van de hernieuwde samenwerking in 2013 tussen partijen de mogelijkheid van een overname van het makelaarskantoor door [gedaagde] is besproken. Ook gedurende die samenwerking is een mogelijke overname onderwerp van gesprek gebleven, zo blijkt uit de tussen partijen gevoerde e-mailcorrespondentie (producties 8, 9 en 112-114 dagvaarding). Zo heeft [eiser] in zijn e-mail van 3 maart 2014 aan [gedaagde] desgevraagd inzicht verschaft in de financiële gegevens van het kantoor (vaste lasten, huurprijs, omzet en de daaraan te koppelen waarde van het kantoor) en heeft [eiser] in maart 2014 bij de bank geïnformeerd naar de mogelijkheden voor [gedaagde] om een overname te financieren. Op 21 februari 2015 heeft [eiser] aan [gedaagde] een e-mail gestuurd waarin hij onder meer aspecten voor de waardebepaling van het makelaarskantoor alsook financiële voorwaarden voor een overname heeft genoemd. Uit de e-mailcorrespondentie kan verder worden afgeleid dat [gedaagde] voornemens is geweest een bod uit te brengen voor de overname. In zijn e-mail van 11 maart 2015 heeft [gedaagde] aan [eiser] namelijk te kennen gegeven dat hij vanwege privéomstandigheden voorlopig afziet van het doen van een bod, maar dat hij wel gesprekken met [eiser] wil blijven voeren en binnen redelijke tijd nog een bod wil doen. Dit bod heeft [gedaagde] , zo staat tussen partijen vast, uiteindelijk niet gedaan. In april 2015 is de samenwerking tussen [eiser] en [gedaagde] vervolgens beëindigd en zijn ook de gesprekken over een overname tot een einde gekomen.
4.22.
Uit de in 4.21. aangehaalde e-mailcorrespondentie kan worden afgeleid dat zowel [eiser] (als vertegenwoordiger van Thier da Paz) als [gedaagde] de financiële mogelijkheden van een overname van [naam bedrijf 1] hebben verkend en daar met elkaar gesprekken over hebben gevoerd. Uiteindelijk heeft [gedaagde] om hem moverende redenen geen bod uitgebracht. Concrete onderhandelingen, in die zin dat over en weer specifieke voorstellen aangaande de hoogte van de koopsom en nadere (financiële) voorwaarden zijn gedaan, zijn hierdoor nooit van de grond gekomen. Op basis van het voorgaande wordt geoordeeld dat, voor zover er al sprake is geweest van onderhandelingen, die onderhandelingen zich nog slechts in een verkennende/beginnende fase bevonden. Anders dan [eiser] c.s. stelt, mocht hij op basis van die omstandigheden en de daarna gevoerde (verkennende) gesprekken er dan ook niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat er een overeenkomst van overname tot stand zou komen. [eiser] heeft er ter zitting weliswaar nog expliciet op gewezen dat hij de bank heeft benaderd voor financiering en dat er door [gedaagde] gevraagd is naar de werkvoorraad en de inhoud van het huurcontract van [naam bedrijf 1] , maar die omstandigheden onderstrepen slechts dat de financiële mogelijkheden van een overname door partijen zijn verkend en/of onderzocht, hetgeen niet voldoende is voor het vaststellen van gerechtvaardigd vertrouwen dat een overeenkomst tot stand zou komen. Andere omstandigheden op basis waarvan een gerechtvaardigd vertrouwen op de totstandkoming van een overeenkomst kan worden gebaseerd, zijn niet gesteld.
4.23.
Gelet op het voorgaande komen de onderhandelingskosten en gederfde winst (het positieve contractsbelang) niet voor vergoeding in aanmerking. De vordering tot betaling van een bedrag van € 3.396,84 aan onderhandelingskosten en een bedrag van € 101.000,- aan gederfde winst wordt daarom afgewezen.
Verdere procedure
4.24.
In afwachting van de uitkomst van de bewijsopdrachten (zie r.o. 4.4., 4.5. en 4.13.) zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
laat Thier da Paz toe te bewijzen dat met [gedaagde] is overeengekomen dat Thier da Paz recht heeft op 50% van de provisie van alle verkoop- en aankoopopdrachten verricht vanuit het kantoor van [naam bedrijf 1] , ongeacht op welke regio de opdrachten zien en ongeacht of de betreffende klant een relatie of familie van [gedaagde] is;
5.2.
laat Thier da Paz toe te bewijzen dat met [gedaagde] is afgesproken dat [gedaagde] opstartkosten en, bij intrekking van de opdracht, intrekkingskosten onvoorwaardelijk bij de klant in rekening moest brengen;
5.3.
laat Thier da Paz toe te bewijzen dat [gedaagde] met betrekking tot de [naam dossier 8] geen opstartkosten bij de klant in rekening heeft gebracht;
5.4.
bepaalt dat indien Thier da Paz dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gerechtsgebouw te Dordrecht aan de Steegoversloot 36, voor rechter mr. D. van Dooren;
5.5.
bepaalt dat Thier da Paz, indien deze getuigen wil laten horen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank -
Administratie handel en haven, afdeling planningsadministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10555- de namens haar te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, alle partijen en hun advocaten in de maanden mei tot en met juli 2020 moet opgeven, waarna dag/dagen en uur van het getuigenverhoor zal worden bepaald;
5.6.
bepaalt dat Thier da Paz, indien deze het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, het voornemen hiertoe binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank -
Administratie handel en haven, afdeling roladministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10554- en aan de wederpartij moet opgeven, waarna de verdere procesvoering zal worden bepaald;
5.7.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken, voor zover nog niet in het geding gebracht, aan de rechtbank
-
Administratie handel en haven, afdeling planningsadministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10555- en de wederpartij moeten toesturen;
5.8.
verwijst de zaak naar de
rol van 4 maart 2020voor het nemen van akte als bedoeld in r.o. 4.9., eerst aan de zijde van
[gedaagde]en verstaat dat Thier da Paz daarop zal mogen reageren;
5.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Dooren en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2020.
2438/2457