In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 februari 2020 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van twee kinderen, [naam kind 1] en [naam kind 2], op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De kinderen zijn geboren in respectievelijk 2008 en 2017 en wonen bij hun moeder, die het ouderlijk gezag uitoefent. De Raad heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen, die ernstig bedreigd wordt door huiselijk geweld tussen de ouders en het drugsgebruik van de vader. De vader heeft een periode in detentie gezeten en de kinderen hebben veel onveiligheid en instabiliteit ervaren.
Tijdens de zitting op 27 januari 2020 zijn de kinderen en de moeder gehoord, waarbij de moeder met behulp van een beëdigde tolk in de Poolse taal is gehoord. De moeder heeft aangegeven dat zij het belangrijk vindt dat de kinderen veilig zijn en staat open voor hulpverlening. De kinderrechter heeft vastgesteld dat, ondanks de betrokkenheid van de moeder, zij op dit moment onvoldoende in staat is om een veilige opvoedomgeving te bieden. De kinderrechter heeft daarom besloten om de kinderen onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, met ingang van de uitspraak tot 7 februari 2021.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling benadrukt dat de inzet van een jeugdbeschermer noodzakelijk is om de moeder te ondersteunen en de ontwikkeling van de kinderen te volgen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 24 februari 2020. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld door de verzoekers en andere belanghebbenden.