In deze zaak heeft de kinderrechter op 19 februari 2020 uitspraak gedaan over het verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. Het verzoek is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht op 10 februari 2020, en betreft zorgen over de ontwikkeling van [naam kind], die in 2004 is geboren. De ouders van [naam kind] zijn gescheiden, en zij woont bij de vader. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij zowel de ouders als [naam kind] en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [naam kind]. Er is sprake van schoolverzuim, hechtingsproblematiek en een verstoorde relatie met de moeder. De vader heeft moeite met de opvoeding en kan [naam kind] niet goed aansturen. De hulpverlening van ASVZ heeft nog niet het gewenste resultaat opgeleverd. De moeder is vanwege haar persoonlijke problematiek niet in staat om de opvoeding op zich te nemen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de inzet van een jeugdbeschermer noodzakelijk is om de ouders te ondersteunen en hulpverlening voor [naam kind] in te zetten.
De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling uitgesproken voor de duur van zes maanden, met ingang van 19 februari 2020 tot 19 augustus 2020. Tevens is bepaald dat de behandeling van de zaak voor het overige verzochte wordt aangehouden tot 1 juli 2020 pro forma. De kinderrechter heeft verzocht om een rapportage van de Raad uiterlijk twee weken voor de pro forma datum. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. J. van Driel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Ruijgrok als griffier.