ECLI:NL:RBROT:2020:1691

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
C/10/577147 / FA RK 19-5659
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over gezamenlijk ouderlijk gezag, zorgregeling en kinderalimentatie in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 januari 2020 een beschikking gegeven in een familierechtelijke procedure tussen een vrouw en een man, die samen ouders zijn van een minderjarige. De procedure betreft verzoeken van de man om gezamenlijk ouderlijk gezag en een zorgregeling, alsook de vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 januari 2020 zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, en de raad voor de kinderbescherming verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen een affectieve relatie hebben gehad van april 2014 tot mei 2019 en dat zij de ouders zijn van een minderjarige, geboren in 2017. De vrouw oefent momenteel het ouderlijk gezag alleen uit. De man heeft verzocht om gezamenlijk gezag, maar de vrouw stemt hier niet mee in. De rechtbank heeft de communicatie tussen partijen als problematisch beoordeeld, maar heeft ook opgemerkt dat partijen bereid zijn om deel te nemen aan ouderschapsbemiddeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders en heeft het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag toegewezen. Daarnaast hebben partijen overeenstemming bereikt over de zorgregeling en is de onderhoudsbijdrage vastgesteld op € 275,- per maand, met als ingangsdatum 1 juli 2019. De rechtbank heeft bepaald dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en er staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/577147 / FA RK 19-5659
Beschikking van 30 januari 2020 betreffende de onderhoudsbijdrage/het gezamenlijk ouderlijk gezag/de zorgregeling of omgangsregeling
in de zaak van:
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats vrouw] , [adres vrouw] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. L.E. de Wal te Geldermalsen,
t e g e n
[naam man],
wonende te [woonplaats man] , [adres man] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. R.C. Vermeer te Rhenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 01 juli 2019;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op
8 augustus 2019;
  • het F9-formulier met bijlagen van de man van 8 januari 2020;
  • de brief met bijlagen van de vrouw van 17 januari 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 27 januari 2020. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw met haar advocaat en
  • de man met zijn advocaat
  • de raad voor de kinderbescherming, locatie Rotterdam-Dordrecht, hierna de raad, ter zitting vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vrouw pleitaantekeningen overgelegd.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad van april 2014 tot mei 2019.
2.2.
De man en de vrouw zijn de ouders van de minderjarige:
[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2017 te [geboorteplaats mindejarige] .
2.3.
De man heeft [naam minderjarige] erkend.
2.4.
De vrouw oefent het ouderlijk gezag van [naam minderjarige] alleen uit.

3.De beoordeling

3.1.
Gezag
3.1.1.
De man verzoekt te bepalen dat het gezag over [naam minderjarige] samen met de vrouw aan hen beiden toekomt. De vrouw stemt hier niet mee in.
3.1.2.
Op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt een dergelijk verzoek op grond van het tweede lid van genoemd wetsartikel slechts afgewezen indien (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.1.3.
Vaststaat dat er periodes zijn geweest waarin de communicatie tussen partijen slecht verliep en de algehele verhouding slecht was. De vrouw onderbouwt dit met de aangifte van 9 april 2019 die geleid heeft tot een veroordeling van de man. Uit de stellingen van partijen volgt voor de rechtbank dat de verstoorde verhouding voor een belangrijk deel is gevoed door het gevoel bij de man dat hij niet als gelijkwaardig ouder is betrokken bij de opvoeding van [naam minderjarige] . Tijdens de mondelinge behandeling wordt duidelijk dat partijen inmiddels wel in staat zijn het belang van [naam minderjarige] voorop te stellen. Daarbij heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met de zorgregeling die de man verzoekt. De verwachting is gerechtvaardigd dat de man hierdoor meer het gevoel zal hebben gelijkwaardig ouder te zijn. Verder zijn partijen tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat zij zullen deelnemen aan een traject voor ouderschapsbemiddeling. Partijen zijn dit overeengekomen omdat zij het belangrijk vinden voor [naam minderjarige] dat hun verhouding normaliseert en dat zij op een positieve manier bespreken wat belangrijk is voor [naam minderjarige] .
Met inachtneming van deze feiten en omstandigheden komt de rechtbank niet tot het oordeel dat er een onaanvaardbaar risico is dat [naam minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders en als dat zo zou zijn, dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of afwijzing anderszins in het belang van [naam minderjarige] noodzakelijk is.
De rechtbank zal het verzoek van de man toewijzen.
3.2.
Zorgregeling
3.2.1.
Partijen bereiken overeenstemming over het verzoek van de man tot het treffen van een zorgregeling. De rechtbank zal hieronder beslissen zoals partijen zijn overeengekomen.
3.3.
Onderhoudsbijdrage
3.3.1.
Over het verzoek van de vrouw tot vaststellen van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam minderjarige] zijn partijen het eens dat een bedrag van € 275,- per maand redelijk is.
3.3.2.
Partijen verschillen van mening over de ingangsdatum. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de man komt niet vast te staan dat de man heeft toegezegd dat hij met ingang van 1 mei 2019 de kinderbijdrage zou betalen die door de rechtbank zou worden berekend. Slechts vast is komen te staan dat de man met ingang van 1 mei 2019 een voorlopige bijdrage van € 150,- per maand voldeed gedurende een aantal maanden. Toen het verzoekschrift van de vrouw werd ingediend, is de man gestopt met deze voorlopige bijdrage te voldoen. Het verzoekschrift is op 1 juli 2019 bij de rechtbank ingediend, zodat de man vanaf die datum redelijkerwijs rekening heeft kunnen houden met een eventuele vaststelling van de onderhoudsbijdrage. Daarom zal de rechtbank deze datum als ingangsdatum vaststellen.
3.3.3.
Op de onderhoudsbijdrage is de wettelijke indexering van rechtswege van toepassing.
3.4.
Proceskosten
3.4.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
belast de man samen met de vrouw met het ouderlijk gezag over de minderjarige:
[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2017 te [geboorteplaats mindejarige] ;
4.2.
stelt vast dat [naam minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de man zal zijn als volgt:
  • Om de veertien dagen van vrijdag 16.00 uur tot zondag 18.30 uur.
  • In de week zonder contact in het weekend van vrijdag 16.00 tot vrijdag 18.30 uur.
  • De helft van de feestdagen en vakanties.
  • Mocht het de man niet lukken de zorg voor [naam minderjarige] zelf te dragen op een feestdag, vakantiedag of vakantie (zijn helft), die volgens partijen voor rekening van de man komt, dan meldt de man dit uiterlijk vier weken voor de betreffende dag/dagen aan de vrouw. De vrouw zal dan zelf de zorg voor [naam minderjarige] voor haar rekening nemen;
4.3.
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 juli 2019 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam minderjarige] , voor de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling zal uitkeren € 275,- per maand;
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J. Vrolijk-Kronbichler op
30 januari 2020.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.