ECLI:NL:RBROT:2020:1692

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
C/10/547511 / HA ZA 18-330
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vorderingen van vervoerder tegen agent en geadresseerde in het kader van onverschuldigde betaling en aansprakelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen IFL International Freight Lines Ltd. en IFB International Freightbridge (Shanghai) Ltd. als eiseressen, en Rapid Logistics B.V. en E-Bike Nederland B.V. als gedaagden. De zaak betreft de vorderingen van de vervoerder (IFL/IFB) tegen haar agent (Rapid) en de geadresseerde (E-Bike) in verband met de aflevering van zendingen zonder de vereiste documenten, zoals het originele cognossement.

De rechtbank oordeelt dat Rapid tekort is geschoten in haar verplichtingen door zending A af te geven aan E-Bike zonder de presentatie van het originele cognossement en zonder telex release. Rapid is aansprakelijk voor de schade die IFL/IFB heeft geleden als gevolg van deze tekortkoming. De rechtbank wijst erop dat Rapid geen beroep kan doen op de artikelen 8:388 jo. 8:387 BW en 8:903 jo. 8:905 BW, omdat zij niet als vervoerder kan worden aangemerkt in de zin van deze artikelen.

Ten aanzien van de vordering van IFL/IFB tegen E-Bike oordeelt de rechtbank dat er sprake is van onverschuldigde betaling met betrekking tot zending A, omdat E-Bike de zending heeft verkregen zonder rechtsgrond. Echter, E-Bike is niet in verzuim, omdat zij heeft aangeboden de zending terug te leveren aan IFL/IFB, wat niet is geaccepteerd. De vordering van IFL/IFB tegen E-Bike wordt afgewezen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en staat Rapid toe om een akte in te dienen met betrekking tot eigen schuld.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van vervoerders en agents in internationale transportovereenkomsten en de noodzaak om aan documentatievereisten te voldoen om aansprakelijkheid te voorkomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/547511 / HA ZA 18-330
Vonnis van 19 februari 2020
in de zaak van
1. de vennootschap naar vreemd recht
IFL INTERNATIONAL FREIGHT LINES LTD,
gevestigd te Hong Kong,
2. de vennootschap naar vreemd recht
IFB INTERNATIONAL FREIGHTBRIDGE (SHANGHAI) LTD,
gevestigd te Shanghai, China,
3. de vennootschap naar vreemd recht
IFB INTERNATIONAL FREIGHTBRIDGE (SHANGHAI) LTD, TIANJIN BRANCH,
gevestigd te Tianjin, China,
4. de vennootschap naar vreemd recht
IFB INTERNATIONAL FREIGHTBRIDGE PTE LTD,
gevestigd te Singapore,
eiseressen,
advocaat mr. W.E. Boonk te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RAPID LOGISTICS B.V.,
gevestigd te Haarlemmermeer,
gedaagde,
advocaat mr. J.F. Bienfait te Capelle aan den IJssel,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
E-BIKE NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Heumen,
gedaagde,
advocaat mr. S. Rötscheid te Almere.
Eiseres sub 1 zal hierna IFL genoemd worden. Eiseressen 2 tot en met 4 zullen hierna ook gezamenlijk IFB genoemd worden. Alle eiseressen zullen hierna ook gezamenlijk IFL/IFB (enkelvoud) genoemd worden.
Gedaagde sub 1 zal hierna Rapid genoemd worden en gedaagde sub 2 E-bike.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 19 en 20 maart 2018 met producties en beslagstukken
  • het vonnis in incident van 29 augustus 2018 en de daaraan ten grondslag liggende
  • de conclusie van antwoord van E-bike met producties
  • de conclusie van antwoord van Rapid met producties
  • de brief van 6 februari 2019 waarin de rechtbank partijen oproept voor een comparitie van
  • de zittingsagenda van 10 april 2019
  • de brief van 2 mei 2019 van E-bike met producties
  • de akte eiswijziging en overlegging producties van IFL/IFB
  • productie 20 van IFL/IFB
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 mei 2019
  • de aantekeningen comparitie van IFL/IFB
  • de comparitieaantekeningen van mr. S. Geense voor Rapid Logistics B.V.
  • de aantekeningen ten behoeve van de mondelinge behandeling van E-bike
  • de brief van 7 juni 2019 van IFL/IFB in reactie op het proces-verbaal van comparitie
  • de brief van 13 juni 2019 van Rapid in reactie op het proces-verbaal van comparitie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
IFL en IFB zijn internationaal opererende logistieke bedrijven. IFL is een zogenoemde NVOCC (Non Vessel Operating Common Carrier) en IFB is haar wereldwijde agent.
2.2.
Rapid is een logistieke dienstverlener.
2.3.
[naam 1] namens IFB Singapore
“on its own behalf and on behalf of all its associate and subsidiary companies”en [naam 2] (hierna: [naam 2] ) als
“Ocean Director”van Rapid hebben een
agency agreement(hierna: de overeenkomst) ondertekend op 2 januari 2015. Relevante passages uit de overeenkomst luiden als volgt:
“A. Appointment
IFB and Rapid agree to represent the other party as agents in Netherlands/Germany and countries where IFB offices located. (…)
B. Service
(…)
Both IFB and Rapid will:
(…)
4. Undertake to ensure shipments are released to ultimate consignees only against surrender of the original B/L (…). Should either party deliver cargo to ultimate consignees without collecting original B/L, the party should be responsible for all consequential claims and losses arising out of such negligence.
(…)
F. Duration
1. Both parties comply with any and all applicable rules and conditions appearing on the front and reverse of B/L covering the shipments.”
2.4.
E-bike is een handelsonderneming in elektrische fietsen. Zij kocht een deel van de fietsen bij [naam producent] , een producent van fietsen in China. E-bike maakte gebruik van Rapid als vaste ontvangst-expediteur.
2.5.
In mei/juni 2017 zijn door [naam producent] bij IFL/IFB drie zendingen fietsen (in totaal negen containers) aangemeld die waren bestemd voor E-bike. IFL/IFB heeft de zendingen geboekt bij zeevervoerder APL. Voor de drie zendingen heeft IFL/IFB drie huiscognossementen uitgegeven met de nummers [nummer 1] (hierna: zending A), [nummer 2] (hierna: zending B) en [nummer 3] . [naam producent] staat op de cognossementen vermeld als afzender en E-bike als ontvanger. APL heeft voor hetzelfde vervoer drie
non-negotiable sea waybillsuitgegeven. IFL staat op de
sea waybillsvermeld als afzender en Rapid als ontvanger. De onderhavige procedure ziet alleen op de zendingen A en B (in totaal 7 containers).
2.6.
Nadat de containers in de haven van Xingang (China) aan boord van het zeeschip waren gebracht, heeft IFB per e-mails van 15 en 28 juni 2017 de betreffende
shipping advicesmet kopieën van de cognossementen en de
sea waybillsaan Rapid toegezonden, met de instructie de lading (zending A respectievelijk zending B) vrij te geven tegen prestatie van de originele cognossementen:
“PLEASE RELEASE CARGO AGAINST ORIGINAL HBL
ATTACHED SHIPPING DOCUMENTS, PLEASE RECEIVE”.
2.7.
Na aankomst in Nederland is zending A aan E-bike uitgeleverd. Zending B staat nog in de haven van Cuijk bij de transporteur van Rapid. E-bike heeft geweigerd om deze zending in ontvangst te nemen, omdat in haar ogen sprake is van productiefouten.
E-bike heeft ten aanzien van deze beide zendingen geen originele cognossementen gepresenteerd en van een telex release was evenmin sprake.
2.8.
In verband met de vermeende productiefouten heeft E-bike contact opgenomen met [naam producent] . [naam producent] reageerde verbaasd over het feit dat E-bike reeds in het bezit was van de fietsen, omdat [naam producent] nog over de originele cognossementen beschikte en de zending nog niet aan E-bike vrijgegeven kon zijn.
2.9.
[naam producent] heeft eiseressen 1 tot en met 3 in China aangesproken wegens
misdeliveryvan de zendingen A en B. Bij onherroepelijke vonnissen van de Tianjin Maritieme Rechtbank van 21 januari 2019 zijn eiseressen 1 tot en met 3 hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [naam producent] van een bedrag van USD 447,120.00 (voor zending A) en een bedrag van USD 596,160.00 (voor zending B) aan schadevergoeding wegens het verlies van de fietsen en tot betaling van rente en de proceskosten.
2.10.
Na verlof van de rechtbank Noord-Holland van 15 december 2017 heeft IFL/IFB ten laste van Rapid en E-bike conservatoir (derden)beslag gelegd. De beslagen ten laste van Rapid zijn opgeheven tegen vervangende zekerheid. De beslagen ten laste van E-bike zijn vervallen wegens het niet tijdig aanhangig maken van de eis in de hoofdzaak.

3.Het geschil

3.1.
IFL/IFB vordert na wijziging eis samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
i. i) voor recht te verklaren (a) dat Rapid toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen jegens IFL/IFB, althans jegens IFL/IFB onrechtmatig heeft gehandeld, door de lading vervoerd onder de huiscognossementen met nummers [nummer 1] en [nummer 2] zonder presentatie van de originele cognossementen af te geven aan E-bike en (b) dat Rapid op grond daarvan jegens IFL/IFB aansprakelijk is voor de door haar geleden schade,
ii) voor recht te verklaren (a) dat IFL/IFB door aflevering van de lading vervoerd onder de huiscognossementen met nummers [nummer 1] en [nummer 2] aan E-bike, zonder dat deze de originele cognossementen heeft gepresenteerd, onverschuldigd aan E-bike heeft betaald, (b) dat E-bike ter zake van de uit deze onverschuldigde betaling voortvloeiende ongedaanmakingsverbintenissen in verzuim is, en (c) dat E-bike op grond daarvan jegens IFL/IFB aansprakelijk is voor de door haar geleden schade,
althans subsidiair ten aanzien van (b) en (c): E-bike jegens IFL/IFB te veroordelen tot ongedaanmaking van de onverschuldigde betaling door middel van afgifte van de afgeleverde lading aan IFL/IFB (voor zover op 10 oktober 2017, althans op 7 december 2017 nog niet doorverkocht) binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per dag dat E-bike met deze veroordeling in gebreke blijft,
iii) Rapid en E-bike hoofdelijk, althans ieder voor het bedrag dat haar aangaat, te veroordelen tot betaling aan IFL/IFB van de navolgende bedragen:
  • USD 447.120,00 ter zake van in China betaalde hoofdsom (Vonnis 1);
  • USD 274,48 ter zake van in China betaalde rente (Vonnis 1);
  • USD 5.386,00 ter zake van in China betaalde proces- en beslagkosten (Vonnis 1);
  • USD 596.160,00 ter zake van in China betaalde hoofdsom (Vonnis 2);
  • USD 365,98 ter zake van in China betaalde rente (Vonnis 2);
  • USD 6.605,00 ter zake van in China betaalde proces- en beslagkosten (Vonnis 2);
  • USD 61.532,45 ter zake van in China gemaakte advocaatkosten,
ieder van deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van 1 augustus 2017, althans 9 oktober 2017, tot aan de dag der algehele voldoening,
iv) Rapid te veroordelen in de ten aanzien van haar gemaakte beslagkosten ter hoogte van
€ 3.608,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, en
v) E-bike te veroordelen in de ten aanzien van haar gemaakte beslagkosten ter hoogte van
€ 3.945,12, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
een en ander met hoofdelijke veroordeling van Rapid en E-bike in de kosten van het geding.
3.2.
E-bike concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van IFL/IFB in de (na)kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Volgens E-bike is IFB niet ontvankelijk in haar verzoek. Voorts betwist E-bike dat sprake is van onverschuldigde betaling en betwist zij de hoogte van het gevorderde bedrag. Verder zou alleen ten aanzien van zending A sprake kunnen zijn van onverschuldigde betaling, omdat zending B nog onder beheer staat van Rapid.
3.3.
Rapid concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van IFL/IFB, althans één of meer van hen, in de (na)kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na datum van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
Rapid betwist dat IFL/IFB vorderingsgerechtigd is en voldoende belang heeft. Verder betwist Rapid dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming, althans onrechtmatige daad, doet zij een beroep op beperking van aansprakelijkheid en betwist zij de (hoogte van de) schade, althans verzoekt zij deze te matigen. Rapid maakt bezwaar tegen een uitvoerbaar verklaring bij voorraad.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

internationaal geval

4.1.
Deze zaak betreft een internationaal geval, aangezien IFL in Hong Kong is gevestigd, IFB in China en Singapore en Rapid en E-bike in Nederland en de zaak het zeevervoer van China naar Nederland raakt. Daarom dient de rechtbank eerst haar bevoegdheid (rechtsmacht) en het toepasselijk recht te bepalen.
rechtsmacht
4.2.
Ingevolge artikel 4 Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel Ibis-Vo) is deze rechtbank bevoegd om van de vordering van IFL/IFB kennis te nemen, omdat Rapid en E-bike zijn gevestigd in Nederland. De rechtbank Rotterdam is bevoegd op grond van artikel 25/26 Brussel Ibis-Vo.
toepasselijk recht
4.3.
IFL/IFB grondt haar vordering jegens Rapid primair op toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van haar verbintenissen jegens IFL/IFB. Het toepasselijk recht op een verbintenis uit overeenkomst die na 17 december 2009 is gesloten, dient te worden bepaald aan de hand van de Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I-Vo). Bij gebreke van een rechtskeuze, volgt uit artikel 4 lid 1 sub b Rome I-Vo dat op de overeenkomst inzake dienstverlening het recht toepasselijk is van het land waar de dienstverlener zijn gewone verblijfplaats heeft. Rapid is gevestigd in Nederland, zodat hieruit de toepasselijkheid van Nederlands recht volgt.
4.4.
Op de vordering van IFL/IFB jegens E-bike op grond van onverschuldigde betaling, althans ongerechtvaardigde verrijking (de ter zitting door IFL/IFB aangevulde grondslag), is ingevolge artikel 10 lid 1 Rome II-Vo eveneens Nederlands recht van toepassing.
belang/vorderingsrecht
4.5.
De vorderingen van IFB International Freightbridge (Shanghai) Ltd. en IFB International Freightbridge Shanghai Ltd. Tianjin Branch Ltd. (eiseressen sub 2 en 3) zullen worden afgewezen, omdat de veroordeling door de Chinese rechtbank van deze vennootschappen alleen is gebaseerd op de omstandigheid dat zij vrijwillig hoofdelijke aansprakelijkheid op zich hebben genomen en dit niet aan Rapid en E-bike kan worden toegerekend. In het midden kan blijven of zij een belang hebben bij hun vordering.
4.6.
IFB International Freightbridge Pte Ltd gevestigd te Singapore (eiseres sub 4) was geen partij bij de geschillen voor de Chinese rechtbank. Ter zitting is zijdens haar verklaard dat zij na de vonnissen van de Chinese rechtbank geen belang meer heeft bij de vordering. De vordering van IFB International Freightbridge Pte Ltd jegens Rapid en E-bike zal dan ook worden afgewezen.
4.7.
Gelet op het voorgaande gaat het hierna alleen nog over de vordering van IFL.
IFL heeft belang bij haar vordering, omdat zij door de Chinese rechtbank is veroordeeld om [naam producent] schadeloos te stellen voor het verlies van de lading en tot betaling van rente en proceskosten en zij die schade nu wil verhalen op Rapid en E-bike. Niet is betwist dat de verzekeraar van IFL last en volmacht heeft afgegeven om een vordering in te stellen ten aanzien van het gedeelte van de schade dat zij heeft gedekt, zodat daarvan in rechte wordt uitgegaan.
de vordering jegens Rapid
4.8.
Ten aanzien van de primaire vordering van IFL jegens Rapid op grond van toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van haar verbintenissen en het verweer van Rapid dat de onder 2.3 genoemde overeenkomst niet tot stand is gekomen, omdat [naam 2] als
“Ocean Director”niet bevoegd was om Rapid te vertegenwoordigen bij het sluiten van overeenkomsten, overweegt de rechtbank als volgt.
De vraag of IFL mocht aannemen dat [naam 2] bevoegd was om overeenkomsten te sluiten namens Rapid, moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaf in artikel 3:61 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW): is een rechtshandeling in naam van een ander verricht, dan kan tegen de wederpartij, indien zij op grond van een verklaring of gedraging van die ander heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend, op de onjuistheid van deze veronderstelling geen beroep worden gedaan. Zijdens Rapid is ter zitting verklaard dat [naam 2] graag directeur genoemd wilde worden, dat het Rapid bekend was dat [naam 2] zich, ook in 2015 toen de overeenkomst is gesloten, als zodanig presenteerde en dat Rapid “daar nooit een stokje voor heeft gestoken”. Tegen de achtergrond van deze omstandigheden, waarbij Rapid bij IFL de schijn heeft gewekt dat [naam 2] als
“Ocean Director”bevoegd was om overeenkomsten af te sluiten namens Rapid, mocht IFL daarop vertrouwen.
4.9.
De onder 2.3 genoemde overeenkomst met Rapid is gesloten door IFB Singapore en de aan haar gelieerde ondernemingen
(and on behalf of all its associate and subsidiary companies). Zoals volgt uit het
certificate of incumbencyen de
declarations of trust(productie 22 IFL) is ook IFL een aan IFB gelieerde onderneming.
Anders dan Rapid betoogt, kan uit de enkele omstandigheid dat alleen de laatste pagina van de overeenkomst is ondertekend, zonder nadere toelichting (die ontbreekt) niet worden afgeleid dat over de overige pagina’s geen overeenstemming bestond.
Anders dan Rapid betoogt, is aan de overeenkomst (gedeeltelijk) uitvoering gegeven, zoals blijkt uit het overzicht van IFL (productie 19 IFL).
4.10.
Op grond van artikel 4 van de overeenkomst (2.3) is Rapid gehouden om zendingen af te geven aan de uiteindelijke ontvanger tegen presentatie van het originele cognossement. Ten aanzien van de onderhavige zendingen is Rapid daar nog extra op gewezen in de e-mails van 15 en 28 juni 2017 van IFB (2.6). Ter zitting is gebleken dat in de praktijk ook op grond van een telex release mocht worden afgegeven. Als Rapid zendingen afgeeft zonder presentatie van het originele cognossement en zonder telex release, dan is Rapid ingevolge voornoemd artikel aansprakelijk voor alle daaruit voortvloeiende claims en verliezen.
4.11.
Vast staat dat Rapid zich wat betreft zending A niet aan deze afspraak/instructie heeft gehouden. Rapid is dus tekort geschoten in de nakoming van artikel 4 van de overeenkomst en uit dien hoofde aansprakelijk voor alle daaruit voortvloeiende claims en verliezen. Dit brengt mee dat Rapid in beginsel de onder iii) gevorderde bedragen voor zover deze zien op “Vonnis 1” aan IFL dient te betalen, tenzij haar beroep op beperking van aansprakelijkheid, eigen schuld en/of matiging van de schade slaagt.
4.12.
Wat zending B betreft geldt dat Rapid zich daar in die zin aan heeft gehouden, dat zij zending B wel aan E-bike had willen afleveren, maar dat E-bike Rapid had aangegeven dat dat niet de bedoeling was, omdat [naam producent] verbaasd had gereageerd over het feit dat E-bike reeds in het bezit was van de zending terwijl [naam producent] nog over de originele cognossementen beschikte (2.8). Vast staat dat zending B zich nog bevindt in de haven van Cuijk bij de transporteur van Rapid.
Volgens IFL is zending B wel aan E-bike afgeleverd. Ter onderbouwing daarvan verwijst IFL naar het opgemaakte rapport van 12 maart 2018 van Dekra, de door Rapid ingeschakelde deskundige, waarin staat:
“During our survey we were accompanied by Mr. [naam] (Chief Executive Officer of Ebike Nederland BV) and he informed us that he had received Mid July three (3) containers with 486 e-bikes of respective packinglist 17TB-E-5101A[Rb: zending A]
. These three containers were unloaded at his own warehouse at address [adres] in Cuijk.
Afterwards he received four (4) containers with 648 e-bikes of respective packinglist 17TB-E-5101A-2[Rb: zending B]
. Due to the lack of storage capacity at address [adres] in Cuijk, EBike Nederland BV instructed [naam bedrijf] to unload those four containers and store the e-bikes in their warehouse. After unloading all 648 e-bikes were stored at the warehouse of [naam bedrijf] at address [adres bedrijf] in Cuijk.”
Ter zitting heeft de directeur van E-bike, de heer [naam] (hierna: [naam] ) zijdens E-bike de juistheid van het rapport van Dekra, waarvan de inhoud hem onbekend was, echter betwist. [naam] heeft in dit verband verklaard dat E-Bike niet de instructie heeft gegeven om de zending in de terminal in Cuijk op te slaan, dat deze terminal hem geheel onbekend was en dat hij voor het eerst in zijn leven met Dekra naar deze terminal is gegaan.
Zijdens IFL is ter zitting verklaard dat IFL wist dat E-bike zending B nog niet fysiek op haar terrein had ontvangen, maar dat IFL niet wist dat zending B nog niet was afgeleverd. Deze onwetendheid komt echter voor rekening van IFL, omdat zij, gelet op de gezamenlijk door E-bike en IFL opgestelde verklaring van E-bike bij de e-mail van 24 juli 2018 van E-bike aan [naam producent] en in kopie aan de raadsman van IFL, geacht wordt op de hoogte te zijn van de omstandigheid dat zending B nog niet was afgeleverd aan E-bike:
“As for the second shipment[Rb: zending B]
, these were not physically delivered at our warehouse. The carrier Rapid logistics BV send this shipment directly to the warehouse of [naam bedrijf] at the address [adres bedrijf] in Cuijk, the Netherlands. The complete shipment is still intact and stored at the Inland Terminal and held at your disposal so can be picked up at any time.”
IFL heeft niet specifiek genoeg aangegeven hoe zij deze tweede aflevering toch denkt te kunnen bewijzen. De omstandigheid dat E-bike de aflevering van zending B aan haar buiten rechte niet zou hebben betwist, levert geen bewijs op.
Gelet op de gezamenlijk met IFL opgestelde verklaring van E-bike van 24 juli 2018 en voornoemde verklaring van [naam] ten aanzien van het Dekra rapport oordeelt de rechtbank dan ook dat van aflevering door Rapid aan E-bike van zending B geen sprake is.
Het voorgaande brengt mee dat de gevorderde betaling van de onder iii) genoemde bedragen voor zover deze zien op “Vonnis 2” zal worden afgewezen.
4.13.
Het gaat hierna alleen nog over zending A.
4.14.
Rapid doet ten aanzien van de beperking van haar aansprakelijkheid (onder meer) een beroep op de artikelen 8:388 jo. 8:387 BW en 8:903 jo. 8:905 BW.
IFL betwist dat binnenvaartvervoer is overeengekomen en de stelling van IFL is ook niet dat sprake is van wanprestatie uit hoofde van vervoer over binnenwateren, dus het beroep van Rapid op die beperking van aansprakelijkheid gaat niet op.
De rechtbank overweegt als volgt. Rapid komt geen beroep toe op de artikelen 8:388 jo. 8:387 BW en 8:903 jo. 8:905 BW, omdat zij niet als vervoerder kan worden aangemerkt in de zin van voornoemde artikelen.
4.15.
Rapid doet ten aanzien van de beperking van aansprakelijkheid verder een beroep op artikel F.1 van de overeenkomst (2.3) in combinatie met de artikelen 5.2 en 12 van de cognossementsvoorwaarden.
IFL heeft de toepasselijkheid van de cognossementsvoorwaarden op zichzelf niet betwist, maar voert aan dat artikel B4 van de overeenkomst prevaleert boven artikel F1 van de overeenkomst.
De rechtbank overweegt als volgt. Met artikel F1 van de overeenkomst hebben IFL en Rapid zich gecommitteerd aan de cognossementsvoorwaarden. Artikel 5.2 van de cognossementsvoorwaarden bepaalt dat
“The Merchant undertakes that no claim shall be made against any employee, agent or sub-contractor of the Carrier if such claim imposes upon them any liability in connection with any Services provided by the Carrier. If any such claim should nevertheless be made, the Merchant shall indemnify the Carrier against all consequences. Every such employee, agent and sub-contractor shall have the benefit of all the terms herein benefiting the Carrier as if such terms were expressly provided for his or its benefit. For these purposes, the Carrier contracts for itself and also as agent and trustee for each such employee, agent and sub-contractor.”Artikel 12 van de cognossementsvoorwaarden bepaalt dat
“If there is any misdelivery of goods without production of this Bill of Lading negligently or deliberately done by the Carrier’s agent or sub-contractor that has no prior approval of the Carrier, the Carrier shall be liable for any claim relating to the aforesaid misdelivery of goods. However, the Carrier’s aforesaid liability shall not exceed a total of 2 SDR per kilogram of the gross weight of that part of the goods misdelivered.”Deze bepalingen zijn dus van toepassing op het vervoer in de relatie tussen de vervoerder
(“Carrier”)en de
“Merchant”.Ingevolge artikel 1 van de cognossementsvoorwaarden wordt onder
“Merchant”verstaan:
“the shipper, the consignee, the holder of this Bill of Lading and/or the owner of the goods”.Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kunnen deze bepalingen niet van toepassing worden geacht op een vordering van IFL als vervoerder op haar agent Rapid. Zouden IFL en Rapid in hun onderlinge relatie een dergelijke beperking van aansprakelijkheid hebben willen overeenkomen, dan hadden zij dit in de overeenkomst moeten opnemen. Artikel 4 van de overeenkomst bepaalt echter alleen dat Rapid ten opzichte van IFL aansprakelijk is voor
“all consequential claims and losses”.Het artikel en de rest van de overeenkomst reppen niet over beperking van aansprakelijkheid. Nu bovendien gesteld noch gebleken is dat IFL en Rapid dit bij de totstandkoming van de overeenkomst wel voor ogen hadden, verwerpt de rechtbank dit beroep van Rapid op de cognossementsvoorwaarden.
4.16.
Ter zitting doet Rapid voorts een beroep op eigen schuld, in die zin dat IFL in haar ogen in de Chinese procedure geen deskundig en gemotiveerd verweer heeft gevoerd om de schade te beperken door geen beroep te doen op de rechtskeuzeclausule en beperking van aansprakelijkheid in de cognossementsvoorwaarden en vrijwillig akkoord te gaan met toepasselijkheid van Chinees recht. Zou IFL wel deskundig en gemotiveerd verweer hebben gevoerd, dan zou volgens Rapid de schade zijn beperkt.
Ook had IFL volgens Rapid (in haar conclusie van antwoord onder 5.8) een deel van zending A kunnen terugleveren aan [naam producent] , hetgeen IFL niet heeft gedaan.
4.17.
IFL verwijst voor haar reactie op dit eigen schuld verweer naar de
legal opinionvan haar Chinese advocaten, die volgens IFL aanvoeren dat:
- naar Chinees recht de vervoerder zich niet op enige beperking van aansprakelijkheid kan beroepen ingeval hij de lading aan een ander dan de recht- en regelmatig cognossementhouder afgeeft
- IFL in de Chinese procedure een beroep heeft gedaan op de jurisdictieclausule in het cognossement ten gunste van de rechtbank in Hong Kong en op de rechtskeuzeclausule, maar dit beroep niet is gehonoreerd.
4.18.
De rechtbank verwerpt de stelling van Rapid dat IFL een deel van zending A had kunnen terugleveren aan [naam producent] , nu vaststaat dat deze zending aan E-bike is afgeleverd.
4.19.
Ten aanzien van het door IFL in de Chinese procedure gevoerde verweer overweegt de rechtbank het volgende.
Zoals volgt uit (de Nederlandse vertaling van) het Chinese vonnis heeft IFL bezwaar gemaakt tegen de bevoegdheid van de Chinese rechtbank, maar heeft de Chinese rechtbank dit bezwaar afgewezen. Aan IFL kan dan ook niet worden tegengeworpen dat zij geen beroep heeft gedaan op de jurisdictieclausule.
4.20.
Zoals volgt uit de
legal opinionheeft IFL geen beroep gedaan op de rechtskeuzeclausule in de cognossementsvoorwaarden, omdat dit beroep doorgaans door de Chinese rechter wordt verworpen met als argument dat het niet gaat om een clausule die onderwerp is geweest van onderhandelingen, maar om een
“pre-printed clause”. De Chinese rechter pleegt dan te oordelen dat het recht van de laadhaven van toepassing is, als het recht dat het nauwst verbonden is met de vervoerovereenkomst. Rapid heeft tegen de achtergrond van deze
legal opinionhaar eigen schuld verweer op dit punt onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. De enkele, niet onderbouwde stelling dat “volgens de Chinese boeken wel een beroep kan worden gedaan op een rechtskeuzeclausule” volstaat niet. Met IFL oordeelt de rechtbank dat een beroep op de rechtskeuzeclausule in de cognossementsvoorwaarden kansloos geweest zou zijn.
4.21.
Dit betekent echter nog niet dat er vanuit moet worden gegaan dat IFL naar Chinees recht haar aansprakelijkheid en schade niet had kunnen beperken. Zoals volgt uit (de Nederlandse vertaling van) het Chinese vonnis heeft IFL in de Chinese procedure het volgende verweer gevoerd:
“IFL stemt ermee in [naam producent] schadeloos te stellen voor de factuurwaarde van de 110 elektrische fietsen de IFL aan de distributeur voor verkoop heeft geleverd, maar verzoekt deze rechtbank de andere vorderingen van [naam producent] af te wijzen. Feiten en redenen: 1. Nadat IFL de betrokken goederen aan E-BIKE NEDERLAND B.V. heeft geleverd (hierna “E-BIKE” genoemd) stemde E-BIKE ermee in de goederen naar [naam producent] terug te sturen, maar [naam producent] weigerde de goederen terug te nemen op grond van de merkproblemen, enz. 2. Er is geen oorzakelijk verband tussen het feit dat de geadresseerde weigert de betaling voor de goederen aan [naam producent] te verrichten vanwege de kwaliteitsproblemen van de goederen en de vrijgave van de goederen door de vervoerder. De vervoerder is derhalve niet aansprakelijk voor de niet-betaling. 3. [naam producent] kan de werkelijke waarde van de betrokken goederen niet bewijzen. In artikel 6 van de bepalingen van de Hoge Volksrechtbank in het proces over verschillende kwesties betreffende de toepassing van de wet in gevallen van levering van goederen zonder origineel cognossement (...) is bepaald dat de “waarde van de goederen op het moment van verzending” de werkelijke waarde van de goederen moet zijn. Het door [naam producent] ingediende douaneaangifteformulier levert geen bewijs voor de werkelijke waarde van de betrokken goederen. De werkelijke waarde van de goederen (mits de goederen niet defect zijn) moet de factuurwaarde zijn, maar door de ernstige kwaliteitsproblemen die de betrokken goederen vertoonden, is de werkelijke waarde veel lager dan de factuurwaarde.”IFL heeft ter ondersteuning van haar argumenten in de Chinese procedure - onder meer - de volgende documenten ingediend:
- e-mailverkeer tussen [naam producent] en E-bike waaruit zou blijken dat a) de niet-betaling van E-bike te wijten is aan de kwaliteitsproblemen van de fietsen, b) de fietsen defect zijn en [naam producent] de kwaliteitsproblemen niet goed heeft opgelost, c) E-bike aan [naam producent] heeft gevraagd om de fietsen terug te nemen, maar dit door [naam producent] werd afgewezen;
- inspectierapporten waaruit zou blijken dat de fietsen veel gebreken vertoonden;
- de pro-forma factuur en de handelsfactuur.
[naam producent] heeft in de Chinese procedure ten aanzien van genoemde e-mails en inspectierapporten aangevoerd dat de zaak alleen betrekking heeft op de rechtsverhouding van het zeevrachtcontract en de rechtsverhouding die gevormd wordt door de verkoop en aankoop van goederen in deze zaak irrelevant is. Voorts heeft [naam producent] aangevoerd dat een handelsfactuur geen uniforme factuur is, maar slechts een handelsdocument waarop niet kan worden vertrouwd voor het aantonen van de contractswaarde.
De Chinese rechtbank heeft geoordeeld dat wat betreft de hoogte van de schade artikel 6 van
“de Several Provisions on the Application of Law in Trying Cases Concerning Delivery of Cargo without production of original Bills of Lading”uitgegeven door de Supreme People’s Court of PRC (People’s Republic of China) in het jaar 2009 (hierna: SPC Provisions) van toepassing is. Volgens (de Nederlandse vertaling van) dit vonnis luidt het artikel als volgt:
“ voor het verlies van de houder van het originele cognossement veroorzaakt door de levering van de goederen door de vervoerder zonder overlegging van het originele cognossement, wordt het bedrag van de schadevergoeding berekend op basis van de waarde van de goederen plus de vrachtkosten en verzekeringspremie op het moment van verzending van de goederen”.
De Chinese rechter heeft vervolgens het volgende geoordeeld:
“en [naam producent] stelde dat de waarde van de betrokken goederen de FOB-waarde ervan zonder aanspraak te maken op de vrachtkosten en de verzekeringspremie, en de waarde van de betrokken goederen op het moment van verzending is onderworpen aan die op het douaneaangifteformulier, i.e. 447120 USD, zodat deze rechtbank bevestigt dat de waarde van het verlies van de goederen 447120 USD bedraagt. Wat betreft de vordering van de drie gedaagden dat de waarde van de goederen in kwestie zal worden vastgesteld op basis van de waarde die is vermeld op de factuur die bij de e-mail van [naam producent] aan E-bike is gevoegd, heeft [naam producent] uitgelegd dat een dergelijke factuur op verzoek van E-bike voor de douaneaangifte bij invoer wordt verstrekt en dat er geen schriftelijk contract tussen [naam producent] en E-bike is ondertekend, maar dat er alleen de mondelinge overeenkomst is voor de vereffening van de betaling van de goederen voor het op het douaneaangifteformulier vermelde bedrag. [naam producent] aanvaardt bovendien de claim van de drie gedaagden niet dat de op de factuur vermelde waarde de werkelijke waarde van de goederen moet zijn (ongeacht de problemen met kwaliteitsaangelegenheden) en er is geen ander bewijs om een dergelijke bewering te staven en het op het douaneaangifteformulier gebaseerde argument te weerleggen. Daarom zal deze rechtbank deze claim van de drie gedaagden niet steunen.”IFL heeft in dit vonnis berust.
De vraag is in hoeverre en tot welk bedrag deze wijze van procederen bij de Chinese rechtbank (geen beroep doen op artikel 12 van de cognossementsvoorwaarden en niet in hoger beroep gaan van het vonnis van de Chinese rechtbank op het punt van het oordeel dat voor de waarde van de goederen moet worden uitgegaan van het douaneformulier) aan IFL kan worden verweten en mede tot de hoogte van de toegewezen vordering heeft geleid. Anders gezegd is de vraag of en zo ja, hoeveel procent van het toegewezen bedrag van het Chinese vonnis (Vonnis 1) is te wijten aan eigen schuld van IFL.
Volgens IFL, daarbij verwijzend naar de
legal opinion,was de kans van slagen van een beroep op beperking van aansprakelijkheid (ook in hoger beroep) gering, omdat de relevante omstandigheden van het geval niet kwalificeren als een van de bepalingen voor beperking van aansprakelijkheid die worden genoemd in de artikelen 7 tot en met 10 van de SPC Provisions (
legal opinionpagina 3).
Rapid, op wie de stelplicht en de bewijslast rust van het beroep op eigen schuld, heeft zich over deze vraag (in hoeverre en tot welk bedrag deze wijze van procederen bij de Chinese rechtbank aan IFL kan worden toegerekend) nog onvoldoende kunnen uitlaten en zal dan ook de gelegenheid krijgen om dit bij akte alsnog te doen. IFL mag daar bij akte nog op reageren.
4.22.
De rechtbank verwerpt het verweer van Rapid dat uit het rapport van Dekra blijkt dat de waarde van de fietsen nihil is omdat ze wegens de gebreken niet kunnen worden verkocht. De schade die IFL heeft geleden bestaat uit de veroordeling door de Chinese rechtbank tot betaling van schade aan [naam producent] wegens aflevering van de zending, zonder presentatie van het originele cognossement. Dit staat los van de vraag of de fietsen wel of geen gebreken vertonen. Rapid heeft door het afleveren van zending A, [naam producent] de mogelijkheid ontnomen om, in reactie op de vermeende gebreken en de mogelijke weigering van E-bike om te betalen, te beslissen om wel of niet of alleen onder voorwaarden de originele cognossementen aan E-bike te verstrekken.
4.23.
Alle overige beslissingen zullen worden aangehouden.
de vordering jegens E-bike
4.24.
Aan de vordering jegens E-bike legt IFL ten grondslag dat sprake is van onverschuldigde betaling in de zin van artikel 6:203 BW, omdat de lading zonder rechtsgrond door de agent van IFL (Rapid) aan E-bike is afgegeven. E-bike is volgens IFL uit dien hoofde jegens prestant IFL gehouden tot ongedaanmaking.
4.25.
E-bike betwist dat sprake is van onverschuldigde betaling. Zij voert daartoe aan dat Rapid optrad als haar ontvangst-expediteur en het gebruikelijk was dat Rapid rechtstreeks de originele huiscognossementen ontving van de verzender en zendingen rechtstreeks werden vrijgegeven per telex release. Dit houdt volgens E-bike in dat Rapid moet worden gezien als tussenpersoon die in eigen naam handelde en een vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling tegen de tussenpersoon moet worden ingesteld.
Verder voert E-bike aan dat zij niet in verzuim is, omdat zij nooit is gesommeerd om de fietsen aan IFL terug te leveren en E-bike wel heeft aangegeven dat zij daartoe bereid was.
4.26.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals hiervoor onder 4.12 geoordeeld, is zending B nog niet aan E-bike afgeleverd. Van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking ten aanzien van zending B is dan ook geen sprake.
Wat zending A betreft, geldt het volgende. Anders dan E-bike betoogt, kan Rapid niet worden gezien als tussenpersoon die in eigen naam handelde, omdat voor partijen duidelijk was dat Rapid niet optrad als ontvangst-expediteur die in eigen naam de lading voor zijn opdrachtgever - in dit geval E-bike - in ontvangst nam, maar als gevolmachtigde van E-bike. Zoals blijkt uit het huiscognossement was E-bike de geadresseerde.
Voor een vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling geldt dat sprake moet zijn van betaling zonder rechtsgrond. Dit was ten aanzien van zending A ook het geval. Immers was E-bike de ontvanger volgens het cognossement, maar heeft zij zending A verkregen zonder dat het cognossement is gepresenteerd en zonder dat sprake was van een telex release. Zoals E-bike echter onbetwist heeft gesteld, heeft zij IFL aangeboden om de fietsen die in haar bezit waren aan haar terug te leveren, maar heeft IFL daar geen gebruik van gemaakt. Dit betekent dat E-bike niet in verzuim is en dus niet jegens IFL aansprakelijk is voor schade.
Voor de vordering uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking en de subsidiair gevorderde veroordeling tot ongedaanmaking van de onverschuldigde betaling door middel van afgifte aan IFL van de afgeleverde lading is gelet op het voorgaande geen plaats.
Alle vorderingen jegens E-bike zullen dan ook worden afgewezen.
4.27.
Alle overige beslissingen zullen worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
laat Rapid toe tot het nemen van een akte als bedoeld in rechtsoverweging 4.21,
5.2.
houdt alle overige beslissingen aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2020.
615/32