In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 januari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2005, die gediagnosticeerd is met het nefrotisch syndroom. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van de minderjarige en de thuissituatie. De ouders van de minderjarige, die het ouderlijk gezag uitoefenen, hebben verweer gevoerd tegen dit verzoek. Ze gaven aan dat de situatie verbeterd was door een wijziging in het medicatiegebruik van de minderjarige, waardoor hij beter functioneerde en de hulpverlening niet meer noodzakelijk was.
Tijdens de zitting is de minderjarige in de gelegenheid gesteld om zijn mening te geven. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er in het verleden zorgen waren over het gedrag van de minderjarige, maar dat deze zorgen in de loop van het afgelopen jaar zijn afgenomen. De minderjarige heeft zijn dieet aangepast, is afgevallen en doet aan sport, wat heeft bijgedragen aan zijn verbetering. De ouders zijn betrokken bij de medische behandeling en de minderjarige presteert goed op school. Ondanks dat de ouders onvoldoende inzicht geven in de huidige thuissituatie, oordeelt de kinderrechter dat er geen ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige is en dat een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is.
De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad om de minderjarige onder toezicht te stellen afgewezen, omdat niet voldaan is aan het wettelijke criterium van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De beschikking is mondeling gegeven en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 17 februari 2020. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en andere belanghebbenden binnen de gestelde termijnen.