In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 januari 2020 uitspraak gedaan over het verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) om de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind], te verlengen. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 1 februari 2020. De GI verzocht om een verlenging van negen maanden, maar concludeerde ter zitting dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet meer aanwezig waren. De moeder van [naam kind] is open en transparant, en er zijn twijfels over de motivatie van de vader om contact te herstellen met [naam kind].
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI, waarbij zij aangaf dat [naam kind] goed wordt verzorgd en dat er geen bedreiging is voor zijn ontwikkeling. De bijzondere curator kon geen standpunt innemen over de omgang met de vader, die niet aanwezig was op de zitting. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen bedreiging meer is voor de ontwikkeling van [naam kind] en dat de zorgen over de omgang met de vader onvoldoende zijn om een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen.
De kinderrechter heeft het verzoek van de GI afgewezen, omdat niet is voldaan aan het wettelijke criterium van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2020 door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.