ECLI:NL:RBROT:2020:1822

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
2 maart 2020
Zaaknummer
C/10/582399 / JE RK 19-2915, C/10/581838 / JE RK 19-2824 en C/10/590362 / JE RK 20-254
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van kinderen met gezag bij de vader, inclusief herbenoeming bijzondere curator

In deze zaak heeft de kinderrechter op 30 januari 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van twee kinderen, [naam kind 1] en [naam kind 2]. De ouders van de kinderen hebben het gezag over hen, maar de kinderen verblijven bij de vader. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 1 februari 2020, en de kinderrechter heeft nu besloten deze te verlengen tot 29 oktober 2020. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond heeft verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, omdat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De bijzondere curator heeft geadviseerd om het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader te bepalen, met een omgangsregeling met de moeder van één keer per twee weken een overnachting en wekelijks een middag na schooltijd. De kinderrechter heeft deze adviezen gevolgd, omdat het in het belang van de kinderen is dat zij in een stabiele omgeving opgroeien. De kinderrechter heeft ook de benoeming van de bijzondere curator verlengd tot 1 juni 2020, om de situatie te blijven monitoren en de hulpverlening te coördineren. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/582399 / JE RK 19-2915, C/10/581838 / JE RK 19-2824 en C/10/590362 / JE RK 20-254.
datum uitspraak: 30 januari 2020
beschikking verlenging ondertoezichtstelling, verlenging uithuisplaatsing en verlening uithuisplaatsing
in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind 1] ,

geboren op 23 [geboortedatum kind 1] 2008 te [geboorteplaats kind 1] , hierna te noemen [naam kind 1] ,

[naam kind 2], geboren op [geboortedatum kind 2] 2009 te [geboorteplaats kind 2] , hierna te noemen [naam kind 2] ,
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder ] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] ,

[naam stiefmoeder] ,

hierna te noemen de stiefmoeder, wonende te [woonplaats stiefmoeder] ,

mr. V. VOS,

hierna te noemen de bijzondere curator, kantoorhoudende te Rotterdam.

Het procesverloopHet procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 15 oktober 2019 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de briefrapportage van de GI van 23 januari 2020, ingekomen bij de griffie op 27 januari 2020;
- het adviesrapport van de bijzondere curator van 23 januari 2020, ingekomen bij de griffie op 23 januari 2020;
- het verzoek met bijlagen van de GI van 27 januari 2020, ingekomen bij de griffie op 29 januari 2020.
Op 30 januari 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder,
- de vader,
- de stiefmoeder,
- de bijzondere curator,
- een vertegenwoordigster van de GI, [naam vertegenwoordigster]

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
[naam kind 1] en [naam kind 2] verblijven bij de vader.
Bij beschikking van 15 oktober 2019 is de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] verlengd tot 1 februari 2020. De kinderrechter heeft bij beschikking van 15 oktober 2019 ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 2] bij de vader met gezag verleend tot 1 februari 2020. Het verzoek is voor het overige aangehouden.

Het verzoek

De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Daarnaast heeft de GI verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 2] bij de vader met gezag te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Voor beide verzoeken resteert de periode tot 29 oktober 2020.
Daarnaast heeft de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] bij de vader met gezag verzocht voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI heeft de verzoeken ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. In december 2019 is [naam kind 1] een paar dagen naar de vader gegaan. [naam kind 1] heeft aangegeven niet meer terug te willen naar de moeder, maar bij de vader te willen blijven. [naam kind 1] heeft zich wel aan de afspraak gehouden dat zij donderdag uit school naar de moeder zou gaan. Afgelopen donderdag is de situatie bij de moeder geëscaleerd. [naam kind 1] was hierdoor erg overstuur. De betrokkenen hebben een verschillende visie op de aanleiding tot de escalatie. Vast staat wel dat [naam kind 1] en [naam kind 2] angstig zijn en en rust nodig hebben. Daarom is met het basisteam van de GI overlegd dat het in het belang van de kinderen is om het contact met de moeder rustig op te bouwen, vooralsnog zonder weekenden en overnachtingen. Voorgesteld wordt om één keer per week een uur begeleid bezoek te hebben op het kantoor van de GI. Indien dit naar wens verloopt, kan de omgang worden uitgebreid. Voor de vader en de stiefmoeder moet opvoedondersteuning worden ingezet en voor [naam kind 1] zal intensieve behandeling moeten worden opgestart.

De standpunten

De bijzondere curator is het eens met de verzoeken van de GI. Door haar is geadviseerd om het hoofdverblijf van [naam kind 1] en [naam kind 2] bij de vader te bepalen. De bijzondere curator was nog niet op de hoogte van de laatste stand van zaken met betrekking tot [naam kind 1] . [naam kind 1] is regelmatig gewisseld van verblijfplaats bij de vader en de moeder. De kinderen worden - mogelijk ook onbewust - vanuit beide ouders belast met zaken die ze niet horen te weten. Tussen de moeder en haar partner hangt een bepaald spanningsveld dat door de kinderen wordt gevoeld. De door de GI nu voorgestelde omgangsregeling vindt de bijzondere curator beperkt. Uit het rapport van de bijzondere curator volgt een advies van één keer per twee weken een overnachting en wekelijks een middag na school. De meiden missen één op één contact met hun moeder. De kwaliteit van de omgang zal verbeteren wanneer de partner van de moeder niet aanwezig zal zijn. Onbegeleid bezoek is daarom alleen wenselijk indien gegarandeerd kan worden dat de partner van de moeder niet aanwezig is gedurende de omgangsmomenten.
De moeder ontkent de escalatie zoals die door de GI is beschreven. [naam kind 1] is altijd welkom bij haar. De moeder staat achter een plaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] bij de vader, als er maar een omgangsregeling met haar wordt vastgelegd. De moeder gaat akkoord met de omgang die door de bijzondere curator wordt geadviseerd, namelijk één keer per twee weken een overnachting en wekelijks een middag na schooltijd. De moeder heeft haar twijfels of [naam kind 1] daadwerkelijk bij de vader wil wonen, maar de moeder erkent dat het belangrijk is dat [naam kind 1] en [naam kind 2] samen zijn.
De vader en stiefmoeder staan achter de verzoeken van de GI. Beide kinderen zijn welkom bij hen. De vader is het niet eens met de door de bijzondere curator voorgestelde omgangsregeling zolang er geen toezicht op de omgang is. De omgang met de moeder moet veilig en rustig verlopen. De vader vertrouwt er niet op dat dit mogelijk is als de partner van de moeder aanwezig is gelet op de recente gebeurtenissen. De stiefmoeder heeft behoefte aan opvoedondersteuning als beide kinderen bij hen komen wonen. [naam kind 1] heeft een belast verleden en heeft weinig eigenwaarde. Zij moet hiervoor de juiste begeleiding krijgen.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [naam kind 1] en [naam kind 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Vanwege de aanhoudende onduidelijkheid over wat op de lange termijn in hun belang is, heeft de kinderrechter op 15 oktober 2019 een bijzondere curator benoemd. De bijzondere curator concludeert dat het in het belang van de beide kinderen is om hun hoofdverblijfplaats bij de vader te hebben en daarbij vast te leggen een omgangsregeling met de moeder van één maal per twee weken een overnachting en wekelijks een middag na schooltijd. [naam kind 1] en [naam kind 2] hebben zichtbaar behoefte aan duidelijkheid over hun woonplaats. [naam kind 2] heeft in november al aangegeven een duidelijke voorkeur te hebben voor verblijf bij de vader. [naam kind 1] heeft een periode getwijfeld, maar na het incident met de partner van de moeder heeft ook zij een voorkeur om bij de vader te wonen.
De kinderrechter is van oordeel dat verblijf van de twee kinderen bij de vader, onder de huidig omstandigheden, het meest in hun belang is. Het komt de ontwikkeling van [naam kind 1] en [naam kind 2] ten goede als zij in hetzelfde gezin opgroeien waar zoveel mogelijk rust en duidelijkheid voor hen is. Daarbij is opvoedondersteuning nodig. Ook dient individuele behandeling voor [naam kind 1] te worden opgestart om datgene wat zij heeft meegemaakt een plek te geven.
Ten aanzien van de omgang met de moeder is de kinderrechter van oordeel dat zo snel mogelijk toegewerkt moet worden naar een omgang zoals voorgesteld door de bijzondere curator. Dit is echter pas aan de orde wanneer [naam kind 1] en [naam kind 2] geen spanningen en stress meer ervaren door en tijdens de bezoeken aan de moeder. De kinderrechter is met de GI van oordeel dat wekelijks een uur begeleid bezoek op kantoor op dit moment het meest in het belang van de kinderen is. Afhankelijk van het verloop hiervan en de samenwerking met alle betrokkenen kan deze omgang (zo snel mogelijk) uitgebreid worden. Daarbij dient aandacht te zijn voor de onrust die de aanwezigheid van de partner van de moeder blijkbaar bij de kinderen veroorzaakt.
De verlenging van de ondertoezichtstelling is, gezien vorenstaande, noodzakelijk om de komende periode hulpverlening in te zetten, de situatie tussen de ouders te monitoren en de omgang met de moeder te begeleiden. Zodra de kinderen aan onbegeleide omgang met de moeder toe zijn, zullen ook veiligheidsafspraken gemaakt moeten worden.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] verlengen voor de resterende duur, te weten tot 29 oktober 2020. Ook is de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] noodzakelijk in het belang van hun verzorging en opvoeding. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] verlenen, respectievelijk verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Omdat het in het belang van [naam kind 1] en [naam kind 2] is, gezien de gebeurtenissen van de afgelopen periode, dat de bijzondere curator nog enige tijd betrokken blijft, zal de kinderrechter haar benoeming verlengen met een periode van vier maanden, te weten tot 1 juni 2020.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] tot 29 oktober 2020;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 2] bij de vader met gezag tot 29 oktober 2020;
verleent de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] bij de vader met gezag, met ingang van vandaag tot 29 oktober 2020;
(her)benoemt tot bijzondere curator over [naam kind 1] en [naam kind 2] :
mw. mr. V. Vos, kantoorhoudende aan het Groenendaal 25a, 3011 SK Rotterdam, voor de duur van vier maanden, te weten tot 1 juni 2020;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2020 door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 21 februari 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.