ECLI:NL:RBROT:2020:1823

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
2 maart 2020
Zaaknummer
C/10/589976 / JE RK 20-179 en C/10/589981 / JE RK 20-180
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing machtiging uithuisplaatsing zeer jong kind met afwijzing resterend verzoek uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de kinderrechter op 30 januari 2020 uitspraak gedaan over de machtiging tot uithuisplaatsing van een zeer jong kind, hierna te noemen [naam kind]. De moeder, die het ouderlijk gezag uitoefent, heeft in korte tijd veel geregeld, waaronder het vinden van een woning en het aanvragen van een zorgverzekering. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [naam kind] momenteel in een pleeggezin verblijft en dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie van het kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [naam kind] en een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. Tijdens de zitting is de moeder bijgestaan door haar advocaat, mr. S. Kara, en zijn er vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig geweest.

De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en vastgesteld dat de moeder de Nederlandse taal niet goed beheerst, waardoor een beëdigde tolk in de taal Berber is ingeschakeld. De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling in stand gehouden, maar de machtiging tot uithuisplaatsing is opgeheven, omdat de moeder inmiddels voldoende stappen heeft ondernomen om haar leven op orde te krijgen. De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad om een machtiging tot uithuisplaatsing voor de resterende duur van de voorlopige ondertoezichtstelling afgewezen, omdat de moeder en [naam kind] op dat moment weer samen konden zijn.

De kinderrechter heeft de Raad verzocht om verder onderzoek te doen naar de noodzaak van een definitieve ondertoezichtstelling en heeft een nieuwe zitting gepland op 6 april 2020. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de griffier aanwezig. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/589976 / JE RK 20-179 en C/10/589981 / JE RK 20-180
datum uitspraak: 30 januari 2020

beschikking

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind] , geboren op [geboortedatum kind] 2019 te [geboorteplaats kind] , hierna te noemen [naam kind] .

De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam moeder] , hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] .

Het procesverloopHet procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 20 januari 2020 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de brief met vijf producties van mr. S. Kara, ingekomen bij de griffie op 30 januari 2020.
Op 30 januari 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. S. Kara, voornoemd,
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, hierna te noemen de GI, [naam vertegenwoordigster 2] .
Aangezien de moeder de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de taal Berber, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van [naam tolk] , tolk in de taal Berber. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de moeder.
[naam kind] verblijft in een pleeggezin.
Bij beschikking van 20 januari 2020 is [naam kind] voorlopig onder toezicht gesteld tot 20 april 2020. De kinderrechter heeft bij deze beschikking ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van vier weken, te weten tot 17 februari 2020. De beslissing is voor het overige aangehouden.

Het aangehouden verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [naam kind] verzocht, voorafgegaan door de voorlopige ondertoezichtstelling voor de duur van drie maanden. Tevens is de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een voorziening voor pleegzorg verzocht voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. Er moet nu nog worden beslist op het resterende deel van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing, te weten voor de periode tot 20 april 2020.
De Raad heeft ter zitting het verzoek met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing voor de resterende duur van de voorlopige ondertoezichtstelling ingetrokken. De moeder heeft inmiddels een aantal noodzakelijke praktische zaken op orde, waardoor [naam kind] vandaag naar de moeder terug kan. Desalniettemin zijn er wel zorgen over [naam kind] en haar opvoed-situatie. Hulpverlening is noodzakelijk om meer zicht op de moeder en [naam kind] te krijgen. Ambulante Spoedhulp Zoeklicht (ASH) gaat vanaf morgen starten. De Raad wil gedurende de periode van de voorlopige ondertoezichtstelling onderzoeken of een definitieve ondertoezichtstelling nodig is.

De standpunten

De GI heeft zich ter zitting aangesloten bij het standpunt van de Raad. [naam kind] verblijft momenteel nog in een pleeggezin waar zij zich goed ontwikkelt. Tijdens de begeleide bezoeken is gezien dat [naam kind] goed reageert op zowel haar moeder als haar vader en andersom. De moeder is druk bezig geweest om haar leven op orde te brengen. De moeder heeft onder andere een woning gevonden, een zorgverzekering afgesloten en een uitkering aangevraagd. ‘Moeders van Rotterdam’ blijft betrokken in het gezin. Wel zijn er nog zorgen. Het heeft acht maanden geduurd voordat moeder een stabiele situatie heeft weten te creëren. Ook zijn er zorgen over de afhankelijkheid van de moeder van haar netwerk. Dit maakt de moeder kwetsbaar.
Door en namens de moeder is het volgende verklaard. De moeder is erg geschrokken van de uithuisplaatsing van [naam kind] en is vervolgens direct aan de slag gegaan. De bijstandsuitkering die de moeder heeft aangevraagd is zo goed als toegezegd. De moeder heeft een zorg-verzekering afgesloten en een eigen bankrekening geopend. De moeder heeft zelfs een eigen woning gevonden in Vlaardingen. Ze komt in aanmerking voor huurtoeslag. Er is geen sprake van strijd tussen de vader en de moeder. De vader is betrokken bij [naam kind] . De moeder heeft geen bezwaren tegen de voorlopige ondertoezichtstelling, maar ziet niet in waarom een eventuele definitieve ondertoezichtstelling nodig is. De moeder staat open voor ASH.

De beoordeling

Nu de Raad het resterende deel van zijn verzoek heeft ingetrokken, kunnen de gronden daarvan niet meer worden onderzocht. De kinderrechter zal daarom het verzoek van de Raad afwijzen, voor zover daarop nog niet eerder is beslist. Omdat [naam kind] vandaag al terug naar de moeder gaat, zal de lopende machtiging tot uithuisplaatsing worden opgeheven met ingang van 31 januari 2020.
De kinderrechter houdt de voorlopige ondertoezichtstelling in stand. De afgelopen periode is er veel gebeurd in het leven van de moeder en [naam kind] . De Raad zal verder onderzoek doen naar de noodzakelijkheid van een definitieve ondertoezichtstelling. De kinderrechter verzoekt de Raad uiterlijk twee weken voor de hierna te noemen datum te laten weten of het verzoek betreffende de definitieve ondertoezichtstelling wordt gehandhaafd en zo ja, te rapporteren over de stand van zaken op dat moment.

De beslissing

De kinderrechter:
heft op de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 31 januari 2020;
wijst af het verzoek van de Raad om een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

en alvorens verder te beslissen:

houdt de beslissing voor de definitieve ondertoezichtstelling aan en bepaalt dat het verhoor van de Raad, de GI, de belanghebbende en mr. Kara in deze zaak zal plaatsvinden op
6 april 2020 te 10.00uur in het
gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125;
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. K. van den Herik, kinderrechter;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de Raad, de GI, de belanghebbende en mr. Kara;
verzoekt de Raad zorg te dragen voor een tolk voor de moeder;
verzoekt de Raad
uiterlijk twee wekenvoor de genoemde datum de kinderrechter (met afschrift aan de GI en de belanghebbende en mr. Kara) de definitieve raadsrapportage te doen toekomen.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2020 door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 21 februari 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.