ECLI:NL:RBROT:2020:1928

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2020
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
C/10/586292/JE RK 19-3504, C/10/574866/JE RK 19-1654, C/10/584823 /JE RK 19-3277 en C/10/586294/JE RK 19-3506
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en gezagsuitoefening door gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 februari 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2], bij hun vader. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling (GI) belast met het gezag over de aanmelding van de kinderen bij een onderwijsinstelling voor de duur van de machtiging. De moeder had verzocht om een contra-expertise en om vervallenverklaring van eerdere schriftelijke aanwijzingen van de GI, maar deze verzoeken zijn afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de kinderen behoefte hebben aan stabiliteit en dat de GI in redelijkheid tot de schriftelijke aanwijzingen heeft kunnen komen, gezien de onrust die de omgang met de moeder teweegbracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opvoedcapaciteiten van de moeder niet in balans zijn met de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen, en dat de vader en stiefmoeder openstaan voor hulpverlening. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 21 februari 2021, in het belang van de kinderen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Meervoudige kamer
Zaakgegevens : C/10/586292/JE RK 19-3504, C/10/574866/JE RK 19-1654,
C/10/584823 /JE RK 19-3277 en C/10/586294/JE RK 19-3506
datum uitspraak: 3 februari 2020
beschikking verlenging uithuisplaatsing, conflictbehandeling schriftelijke aanwijzingen en gedeeltelijke gezagsuitoefening door de gecertificeerde instelling
in de zaken van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
en

[naam moeder] , hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

bijgestaan door mr. R.W. de Gruijl, advocaat te Rotterdam,
betreffende
[naam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2008 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2010 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam vader] , hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het (verdere) procesverloop

Het (verdere) procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 19 augustus 2019
en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- het verzoek met bijlagen van de moeder van 30 oktober 2019, ingekomen bij de griffie op 31 oktober 2019;
- het verweerschrift op het verzoek verlenging ondertoezichtstelling en verzoek verlenging machtiging uithuisplaatsing van de advocaat van de vader, mr. D.C.A. van Wessel, kantoorhoudende te Barendrecht, van 2 januari 2020, ingekomen bij de griffie op 6 januari 2020;
- de beschikking van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 6 januari 2020 en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
Op 6 januari 2020 heeft de rechtbank de zaken ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- de advocaat van de moeder, mr. R.W. de Gruijl;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. D.C.A. van Wessel;
- twee vertegenwoordigsters van de GI, mevrouw [naam vertegenwoordigster 1] en mevrouw [naam vertegenwoordigster 2] .
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de moeder,
- de stiefmoeder, opgeroepen als informant.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verblijven bij de vader.
De GI heeft op 23 mei 2019 aan de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , met een vaststelling van de omgangsmomenten tot en met 23 augustus 2019, waarin onder meer is opgenomen dat de belcontacten met de moeder vervallen.
Bij beschikking van 19 augustus 2019 is het verzoek van de moeder tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing van de GI van 23 mei 2019 aangehouden. Bij deze beschikking is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de met het gezag belaste vader voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 21 februari 2020.
De GI heeft op 22 oktober 2019 aan de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , waarin is opgenomen dat de omgang tussen de moeder en [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] voor onbepaalde tijd wordt stopgezet.
Bij beschikking van 6 januari 2020 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]
verlengd tot 21 februari 2021. Bij deze beschikking is de GI tevens belast met het gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] met betrekking tot het aanmelden bij een onderwijsinstelling. De rechtbank heeft voorts in deze beschikking bepaald dat de beslissingen op het overige verzochte worden aangehouden tot de schriftelijke uitspraak van 3 februari 2020. Het gaat dan nog om beslissingen op:
(1) het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de vader met gezag voor de duur van de ondertoezichtstelling en
(2) het zelfstandige verzoek van de moeder tot het laten verrichten van een contra-expertise ex artikel 810a tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en
(3) de resterende termijn van het verzoek van de GI tot belasting van haar met het deelgezag over de kinderen voor de duur van de ondertoezichtstelling met betrekking tot het aanmelden bij een onderwijsinstelling.

De verzoeken

Op de volgende verzoeken moet nog beslist worden:
C/10/586292 / JE RK 19-3504De GI heeft verzocht de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de met het gezag belaste vader te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De moeder heeft een zelfstandig verzoek tot een contra-expertise op grond van artikel 810a tweede lid Rv ingediend.
C/10/574866/JE RK 19-1654
De moeder heeft verzocht de schriftelijke aanwijzing van de GI van 23 mei 2019 geheel vervallen te verklaren.
C/10/584823/JE RK 19-3277
De moeder heeft verzocht de schriftelijke aanwijzing van de GI van 22 oktober 2019 geheel vervallen te verklaren.
C/10/586294 / JE RK 19-3506
De GI heeft verzocht te bepalen dat het gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] gedeeltelijk, namelijk voor wat betreft de aanmelding bij een onderwijsinstelling, toegekend wordt aan de GI met ingang van 19 augustus 2019 tot en met 20 februari 2020. Ter zitting heeft de GI dit verzoek gewijzigd, in die zin dat zij de gedeeltelijke gezagsuitoefening ook verzoekt voor de duur van de nieuwe termijn van de ondertoezichtstelling.

Het standpunt van de GI

C/10/586292 / JE RK 19-3504
De GI verzoekt verlenging van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de vader met gezag voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 21 februari 2021.
Inzake de onderbouwing van dit verzoek wordt verwezen naar de beschikking van 6 januari 2020.
C/10/586294 / JE RK 19-3506
De GI verzoekt te bepalen dat het gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] gedeeltelijk, namelijk voor wat betreft de aanmelding bij een onderwijsinstelling, toegekend wordt aan de GI voor de nieuwe termijn van de ondertoezichtstelling, te weten tot 21 februari 2021.
Inzake de onderbouwing van dit verzoek wordt eveneens verwezen naar de beschikking van 6 januari 2020.
C/10/574866 / JE RK 19-1654
In de schriftelijke aanwijzing van 23 mei 2019 heeft de GI de begeleide belcontacten die om de week plaats vonden tussen de moeder en [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] stopgezet. De moeder hield zich niet aan de gemaakte afspraken over het belcontact. De belcontacten liepen al lange tijd niet goed en waren niet in het belang van de kinderen.
C/10/584823 / JE RK 19-3277
In de schriftelijke aanwijzing van 22 oktober 2019 van de GI is de omgang tussen de moeder en de kinderen voor onbepaalde tijd stopgezet. De GI wijst op de uitkomsten van het onderzoek dat is verricht door het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (hierna het KSCD) van 1 oktober 2019. Hierin staat dat een omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen op dit moment niet wenselijk is, gezien de intense onrust die dit teweeg brengt bij de kinderen. De noodzaak tot rust en stabiliteit en de start van de therapeutische hulp voor de kinderen staat voorop. Dit is noodzakelijk om de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling van de kinderen om te buigen naar een gezonde ontwikkeling. Naar aanleiding van het advies van het KSCD en het zorgelijke verloop van de omgang in de afgelopen periode heeft de GI besloten de omgang voor onbepaalde tijd stop te zetten.

Het standpunt van de moeder

C/10/586292 / JE RK 19-3504
De moeder verzoekt de duur van de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing bij de vader te beperken tot zes maanden en heeft een zelfstandig verzoek tot een contra-expertise op grond van artikel 810a tweede lid Rv ingediend.
Voor het gevoerde verweer met betrekking tot het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en de onderbouwing van het zelfstandig verzoek van de moeder wordt verwezen naar de beschikking van de 6 januari 2020
C/10/574866 / JE RK 19-1654
De moeder voert aan dat de schriftelijke aanwijzing dient te worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht. De rechter dient te toetsen of de GI dit besluit in redelijkheid heeft kunnen nemen en of dit besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en toereikend is gemotiveerd.
De moeder stelt dat de schriftelijke aanwijzing onzorgvuldig is voorbereid. Zij stelt dat de GI via overleg en overreding de gezaghebbende ouder moet proberen te overtuigen van de noodzaak. Wanneer dit onvoldoende resultaat heeft, kan de GI besluiten tot een schriftelijke aanwijzing. De gezaghebbende ouder dient dan middels een vooraankondiging op de hoogte gesteld te worden en een redelijke termijn voor een zienswijze te krijgen. De moeder stelt dat er geen sprake geweest is van overleg, de GI niet getracht heeft haar te overtuigen van de noodzaak van de schriftelijke aanwijzing en haar niet de gelegenheid heeft geboden haar zienswijze kenbaar te maken. De moeder betwist het door de GI gestelde verloop van de gesprekken.
C/10/584823 / JE RK 19-3277
De moeder voert aan dat in het KSCD-rapport een genuanceerder beeld kan worden gelezen. Het KSCD-rapport vermeldt dat de moeder een positieve betrokkenheid heeft op de kinderen, er momenten van plezier zijn tijdens de omgang en dat de moeder en de kinderen een goede band hebben. De moeder stelt tevens dat een algehele stopzetting van de omgang in strijd is met het belang van de kinderen en doet daarbij een beroep op artikel 8 EVRM, het recht op family life. Tenslotte stelt de moeder dat de schriftelijke aanwijzing met de enkele verwijzing naar het KSCD-rapport onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd.
C/10/586294 / JE RK 19-3506
Ter terechtzitting is namens de moeder verweer gevoerd. De moeder is niet akkoord met de wijziging van de school van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Zij wil dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] naar dezelfde school blijven gaan, namelijk die waar zij tot voor kort op zaten.

Het standpunt van de vader

C/10/586292 / JE RK 19-3504
De vader is het eens met het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing bij hem voor de duur van de ondertoezichtstelling en verzoekt het zelfstandig verzoek van de moeder tot een contra-expertise ex art 810a tweede lid Rv
niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen. De rechtbank verwijst voor de onderbouwing van deze standpunten van de vader naar de beschikking van 6 januari 2020.
C/10/584823 / JE RK 19-3277
De vader meent dat het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van 22 oktober 2019 vervallen te verklaren, niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De vader voert hiertoe aan dat de moeder in de contacten met de kinderen duidelijk aan hen laat merken dat zij moeite heeft met de uithuisplaatsing bij hem. De omgang met de moeder veroorzaakt daardoor veel onrust en onzekerheid bij de kinderen. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben, zoals blijkt uit het advies van het KSCD, juist rust nodig om zich goed verder te kunnen ontwikkelen. De vader is daarom van mening dat de inbreuk op artikel 8 EVRM ter bescherming van de lichamelijke en geestelijke gezondheid van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] gerechtvaardigd is.
C/10/586294 / JE RK 19-3506
De vader stemt in met het verzoek tot gedeeltelijke gezagsuitoefening door de GI met betrekking tot de inschrijving van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] op een onderwijsinstelling. Hij realiseert zich dat daarmee zijn eigen gezag ook wordt beperkt, maar hij wil het beste voor de kinderen.

De beoordeling

C/10/586292 / JE RK 19-3504
Zelfstandig verzoek van de moeder voor een contra-expertise
De rechtbank ziet, anders dan de moeder, geen aanleiding om aan de uitkomsten van het KSCD-onderzoek te twijfelen. De conclusies van de deskundigen worden gedragen door hun bevindingen en overwegingen. De rechtbank neemt deze over. Duidelijk is dat de kinderen op korte termijn behandeling voor hun problematiek nodig hebben. Ter terechtzitting heeft de GI te kennen gegeven dat zij de kinderen inmiddels heeft aangemeld voor een hulpverleningstraject bij Yulius. Yulius wil de kinderen zo spoedig mogelijk in behandeling nemen, maar er is nog sprake van een wachtlijst. De verwachting is dat in het voorjaar van 2020 met de behandeling gestart kan worden. Een nieuw onderzoek zou mogelijk vertraging kunnen opleveren in het hulpverleningstraject voor de kinderen, terwijl zij dit zo hard nodig hebben. Bovendien zal een nieuw onderzoek waarschijnlijk tot gevoelens van onrust en onzekerheid bij de kinderen leiden.
De rechtbank wijst het verzoek van de moeder tot een contra-expertise dan ook af, omdat dit een te zware belasting zal opleveren voor de kinderen en daardoor hun belang zal schaden.
Verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing
Vast staat dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] sinds 2015 in veel wisselende opvoedsituaties hebben verbleven en veelvuldig zijn geconfronteerd met volwassen problematiek en strijd tussen hun ouders. Dit heeft hun ontwikkeling geschaad. Uit het psychodiagnostisch onderzoek van het KSCD blijkt dat bij [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] sprake is van een zorgelijke sociaal-emotionele ontwikkeling. Hierdoor hebben zij een bovengemiddelde behoefte aan sensitiviteit en responsiviteit in de opvoeding. Het KSCD heeft geconcludeerd dat de opvoedcapaciteiten van de moeder niet in balans zijn met de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen en dat het ook niet in de verwachting ligt dat dit zal veranderen. Deze verwachting is gebaseerd op eerdere ervaringen waarin de moeder zich niet meewerkend heeft opgesteld naar de GI, niet heeft geprofiteerd van de gegeven adviezen en aanwijzingen door de hulpverlening en waarin zij de kinderen heeft belast met intense onrust. Het KSCD heeft ook geconcludeerd dat de vader en de stiefmoeder open staan voor hulpverlening en zich houden aan de afspraken met de GI. Het KSCD heeft de inschatting gemaakt dat de vader en de stiefmoeder, onder de voorwaarde van een behandeling voor de kinderen en psycho-educatie/opvoedondersteuning voor de vader en de stiefmoeder, in onderlinge samenwerking voldoende tegemoet komen aan de behoeftes van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
De rechtbank neemt deze conclusies over. De rechtbank wijst op die grond het verzoek tot de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de met het gezag belaste vader toe voor de duur van de ondertoezichtstelling. De kinderen hebben behoefte aan rust en het is niet in hun belang dat er opnieuw een verandering in hun opvoedsituatie komt.
Uit het voorgaande volgt dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de met het gezag belaste vader in het belang is van de opvoeding en verzorging (artikel 1:265c, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek.)
C/10/574866 / JE RK 19-1654 en C/10/584823 / JE RK 19‑3277
Vast staat dat de GI eerder al diverse schriftelijke aanwijzingen aan de moeder heeft gegeven, waardoor de omgangsregeling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] met de moeder, in hun belang, steeds verder is beperkt. Vast staat ook dat de GI in het verleden vele malen heeft geprobeerd de moeder te laten in zien dat haar gedrag tijdens de omgang met de kinderen en tijdens de belafspraken de kinderen ernstig belast. De GI heeft de moeder steeds tips gegeven hoe zij haar gedrag kon aanpassen. De moeder heeft daar niet voor opengestaan, althans het is haar al die keren niet gelukt haar gedrag in positieve zin aan te passen. In deze situatie is naar het oordeel van de rechtbank een vooraankondiging niet nodig. De schriftelijke aanwijzing is niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
Gelet op de uitkomsten van het KSCD-onderzoek is duidelijk geworden dat het momenteel niet in het belang is van de kinderen om contact te hebben met de moeder. Uit het KSCD-rapport blijkt dat de moeder als gevolg van haar persoonlijke problematiek nauwelijks rekening kan houden met de belangen van de kinderen en zich onvoldoende in hen kan verplaatsen. Hierdoor veroorzaakt en vergroot zij, aldus het KSCD, de loyaliteitsproblemen van de kinderen en hun gevoelens van onveiligheid, onzekerheid en stress. Het KSCD stelt dat omgang tussen de moeder en de kinderen op dit moment niet wenselijk lijkt, gezien de intense onrust die dit teweeg heeft gebracht en brengt bij de kinderen. De rechtbank neemt deze conclusies over. Dat brengt mee dat de GI in redelijkheid tot de schriftelijke aanwijzingen heeft kunnen komen. De rechtbank laat de schriftelijke aanwijzingen in stand en wijst de verzoeken van de moeder tot vervallen verklaring af.
Dit betekent niet dat er nooit meer contact met de moeder kan plaatsvinden. Het is aan de behandelaars en de GI om het contact met de moeder weer op te starten wanneer en indien de kinderen daar aan toe zijn. Het belang van de kinderen weegt daarbij zwaarder dan het recht op family life van de moeder.
C/10/586294 / JE RK 19-3506
Ingevolge artikel 1:265e, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter nadat de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend, op verzoek bepalen dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling die het toezicht uitoefent, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter kan dit - voor zover hier relevant - doen met betrekking tot (a) de aanmelding van de minderjarige bij een onderwijsinstelling.
De GI stelt dat de reden voor indiening van het verzoek is gelegen in het gegeven dat de toestemming van beide gezaghebbende ouders noodzakelijk is voor inschrijving van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] op een school. De rechtbank stelt vast dat de ouders er onderling op dit moment niet uitkomen op welke school [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] dienen te zijn ingeschreven. Bij eerdere beslissingen en trajecten is gebleken dat de moeder haar standpunt over het verlenen van medewerking of het ondertekenen van documenten kan wijzigen. Met het oog op de benodigde rust en regelmaat voor de kinderen met betrekking tot hun schoolgang en de uitvoering van de ondertoezichtstelling is het noodzakelijk dat de GI wordt belast met het gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , met betrekking tot de aanmelding van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij een onderwijsinstelling.

De beslissing

De rechtbank:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de met het gezag belaste vader tot 21 februari 2021;
belast de GI met het gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] met betrekking tot het aanmelden bij een onderwijsinstelling voor de duur van de machtiging uithuisplaatsing;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek van de moeder tot een contra-expertise;
wijst af de verzoeken van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzingen van de GI van 23 mei 2019 en 22 oktober 2019.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2020 door
mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. A.A.J. de Nijs en K.J. van den Herik, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van K.J. Berke als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.