ECLI:NL:RBROT:2020:2006

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
C/10/581555 / FA RK 19-7744
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling in ouderschapsplan na ontbinding geregistreerd partnerschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 februari 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de wijziging van de zorgregeling voor de minderjarigen [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2]. De ouders, [naam man] en [naam vrouw], zijn in 2014 een ouderschapsplan overeengekomen, maar de man verzoekt nu om een wijziging van de zorgregeling. De vrouw verzet zich hiertegen en doet een zelfstandig verzoek om een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, waaronder de communicatieproblemen tussen de ouders en de aanwezigheid van een bijtgevaarlijke hond in het huis van de man. De rechtbank oordeelt dat co-ouderschap niet in het belang van de kinderen is, maar dat de zorgregeling wel aangepast moet worden. De rechtbank stelt een nieuwe regeling vast waarbij de kinderen eenmaal per veertien dagen van vrijdag tot maandag bij de man verblijven, en elke dinsdag na school tot na het eten. De rechtbank compenseert de proceskosten en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/581555 / FA RK 19-7744
Beschikking van 11 februari 2020 betreffende de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van:
[naam man] ,de man,
wonende te [woonplaats man] , [adres man] ,
advocaat mr. J.P.M. Castelein te Dordrecht,
t e g e n
[naam vrouw] ,de vrouw,
wonende te [woonplaats vrouw] , [adres vrouw] ,
advocaat mr. J. Gonlag te Dordrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 6 september 2019;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 24 december 2019;
  • het verweerschrift op zelfstandig verzoek, ingekomen op 14 januari 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 14 januari 2020. Daarbij zijn verschenen:
  • de man met zijn advocaat;
  • de vrouw met haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn de ouders van de minderjarigen:
  • [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2009 te [geboorteplaats minderjarige 1] en
  • [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2011 te [geboorteplaats minderjarige 2] .
2.2.
Het geregistreerd partnerschap van partijen is op 18 juli 2014 ontbonden door inschrijving van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 27 juni 2014 betreffende de ontbinding van het geregistreerd partnerschap in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Het ouderlijk gezag over de minderjarigen [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
2.4.
Partijen hebben een ouderschapsplan opgesteld, waarvan de inhoud deel uitmaakt van de hierboven genoemde beschikking van de rechtbank Rotterdam van 27 juni 2014.
In het op 8 mei 2014 door de man en op 16 mei 2014 door de vrouw ondertekende ouderschapsplan staat – voor zover hier van belang – het volgende:

Artikel 3. Zorg/contactregeling
3.1.
De kinderen zullen doordeweeks en twee weekenden per maand bij moeder verblijven en twee weekenden per maand bij vader verblijven. Vader zal [naam minderjarige 1] op vrijdag uit school halen en [naam minderjarige 2] bij moeder thuis ophalen. Vader zal met [naam minderjarige 1] naar breakdance gaan. Vader brengt, als het werk het toelaat, [naam minderjarige 1] op maandagochtend om 8.30 uur naar school en [naam minderjarige 2] naar moeder toe. Als het werk het niet toelaat, haalt moeder op zondagavond de kinderen bij vader op voor het avondeten, omstreeks 17.00 uur.
Partijen komen overeen dat vader altijd tussendoor kan bellen als hij contact met de kinderen wil. Partijen zullen dan aanvullende afspraken maken. (…)”
2.5.
De man en de vrouw hebben beiden de Nederlandse nationaliteit.

3.De beoordeling

Zorgregeling
3.1.
De man verzoekt – de rechtbank begrijpt: met wijziging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 27 juni 2014 en het daarin opgenomen ouderschapsplan van partijen – te bepalen dat [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] de man kunnen bezoeken gedurende een aaneengesloten week per veertien dagen, bij voorkeur van vrijdag tot vrijdag.
3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij doet daarbij een zelfstandig verzoek om een onderzoek door de raad te gelasten naar de vraag of een zorgregeling, en zo ja, welke zorgregeling in het belang van de kinderen is, alsmede de beschikking van deze rechtbank van 27 juni 2014 te wijzigen, en in goede justitie te bepalen of een zorgregeling moet gelden, en zo ja, welke zorgregeling.
Voor zover de rechtbank van oordeel zou zijn dat de nu in het ouderschapsplan opgenomen zorgregeling nog altijd in het belang van de kinderen is, verzoekt de vrouw deze regeling zo te wijzigen dat de kinderen eens in de veertien dagen vanaf vrijdagavond na karatetraining tot zondagavond 19.00 uur bij de man zullen verblijven.
3.3.
De rechtbank kan op verzoek van de gezaghebbende ouders of van een van hen krachtens artikel 1:253a in verbinding met artikel 1:377e BW een beslissing inzake een zorgregeling of een door ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.4.
Partijen zijn in 2014 een zorgregeling overeengekomen die is opgenomen in het ouderschapsplan. Alvorens toe te komen aan verzoek van partijen, beoordeelt de rechtbank of sprake is van een wijziging van omstandigheden.
3.5.
Vaststaat dat partijen in de ouderschapsgesprekken bij Enver een aangepaste zorgregeling hebben afgesproken – en enige tijd hebben uitgevoerd – waarbij de kinderen afwisselend een week bij de vrouw en een week bij de man verbleven. Volgens de man is dit een definitieve aanpassing, terwijl de vrouw van mening is de aanpassing tijdelijk was. Op grond van deze stellingen van partijen komt in ieder geval vast te staan dat de door partijen overeengekomen regeling uit het ouderschapsplan enige tijd niet is uitgevoerd. Daarmee is sprake van een wijziging van de omstandigheden. Voorts zijn de omstandigheden nadien opnieuw gewijzigd. Allereerst heeft Veilig Thuis op 4 juli 2019 voorlopig besloten dat de kinderen tot nader orde bij de vrouw verblijven (zoals blijkt uit productie 23 van het verweerschrift). Vervolgens heeft Veilig Thuis in het gesprek op 26 juli 2019 nieuwe afspraken met partijen gemaakt over de omgang tussen de man en de kinderen (zoals blijkt uit producties 25 en 27 van het verweerschrift). Dat sprake is van een wijziging van omstandigheden sinds de overeengekomen regeling in 2014 staat dan ook vast.
3.6.
Tussen partijen is in geschil welke zorgregeling het meest in het belang van de kinderen is. De rechtbank acht zich voldoende ingelicht om een beslissing te nemen zodat de rechtbank de raad niet zal opdragen onderzoek te doen, zoals de vrouw verzoekt.
3.7.
De vraag is of de door de man gewenste co-ouderschapsregeling op dit moment in het belang van de kinderen is. Voor een co-ouderschapsregeling is een goede communicatie, goede samenwerking en goede verstandhouding tussen de ouders vereist. Daarvan is geen sprake. Sinds het uiteengaan van partijen verloopt de onderlinge communicatie uiterst moeizaam. Er zijn regelmatig conflicten over de opvoeding van de kinderen. Uit de overgelegde stukken, bijvoorbeeld het bericht van Veilig Thuis van 27 september 2019 (productie 25 bij het verweerschrift), en de toelichting tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat zonder tussenkomst van de hulpverlenende instanties partijen slecht in staat zijn om zonder escalaties met elkaar te communiceren. De communicatie tussen partijen verloopt alleen via e-mail en WhatsApp.
Verder staat vast dat de man een slaapstoornis heeft. Voor de rechtbank is onduidelijk gebleven of en zo ja, welke negatieve gevolgen deze stoornis kan hebben voor intensieve omgang. Daar komt bij dat in het huis van de man een bijtgevaarlijke hond aanwezig is, zoals de vrouw stelt en de man niet betwist.
Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het niet in het belang van de kinderen om de huidige contactregeling te wijzigen in een co-ouderschapsregeling.
3.8.
Het is wel in het belang van de kinderen om de zorgregeling enigszins aan te passen. De kinderen (en met name [naam minderjarige 1] ) willen vaker contact hebben met de man dan partijen in het ouderschapsplan zijn overeengekomen. De rechtbank acht de volgende regeling in het belang van de kinderen.
Zij zullen eenmaal per veertien dagen van vrijdag 14.00 uur (na school) tot maandagochtend (voor school) bij de man verblijven, alsmede elke dinsdag na school tot na het eten.
Deze regeling sluit grotendeels aan bij de regeling die partijen ooit zijn overeengekomen en bij de wens van de kinderen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat tijdens de mondelinge behandeling voor deze regeling het grootste gemeenschappelijke draagvlak leek te zijn als co-ouderschap niet tot de mogelijkheden zou behoren. Daar komt bij dat ook de raad van mening is dat co-ouderschap niet mogelijk is en de raad een regeling adviseert in lijn van deze regeling.
3.9.
Uit het door de vrouw overgelegde overzicht van verzuim (productie 22 bij het verweerschrift) en de officiële waarschuwing die partijen hebben ontvangen van de leerplichtambtenaar (productie 21 bij het verweerschrift), alsmede uit de verklaringen van partijen tijdens de mondelinge behandeling volgt dat de kinderen met enige regelmaat na hun verblijf bij de man te laat op school zijn gekomen als gevolg van de slaapstoornis van de man. Ter voorkoming van het te laat komen heeft de man inmiddels geregeld dat een werknemer hem tijdig zal wakker maken. Als de kinderen toch nog één keer na een weekend bij de man op maandagochtend te laat komen op school, wordt de regeling gewijzigd in die zin dat de kinderen tot zondagavond 19.00 uur bij de man zullen verblijven.
De rechtbank zal het deel van artikel 3.1. van het ouderschapsplan dat bepaalt dat de man altijd tussendoor kan bellen als hij contact met de kinderen wil, in stand laten.
3.10.
De rechtbank stelt hierna in het belang van de kinderen voornoemde regeling vast en merkt daarbij op dat het partijen vrij staat om de regeling in onderling overleg te veranderen of uit te breiden indien zij daartoe aanleiding zien.
Proceskosten
3.11.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 27 juni 2014 en het daarin opgenomen ouderschapsplan, op 8 mei 2014 ondertekend door de man en op 16 mei 2014 door de vrouw, in die zin dat het tussen partijen overeengekomen artikel 3.1. inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt vastgesteld als volgt:
  • De minderjarigen zullen eenmaal per veertien dagen van vrijdag 14.00 uur (na school) tot maandagochtend (voor school) bij de man verblijven, alsmede elke dinsdag na school tot na het eten, tenzij de kinderen na een weekend bij de man op maandagochtend één keer te laat zijn gekomen op school, dan verblijven de kinderen in voormelde weekenden bij de man tot zondagavond 19.00 uur;
  • De man kan altijd tussendoor bellen als hij contact met de kinderen wil. Partijen zullen dan aanvullende afspraken maken.
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Witte op 11 februari 2020.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.