ECLI:NL:RBROT:2020:2094

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
8154956 VZ VERZ 19-19958
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 14 februari 2020 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van een werknemer, [verzoekster], tegen haar werkgever, [verweerster]. De werknemer had verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve behoort te eindigen. De werknemer stelde dat de werkgever haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst niet was nagekomen, wat leidde tot een verstoorde arbeidsrelatie en psychische klachten aan de zijde van de werknemer. De werkgever betwistte de verwijten en stelde dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer op 3 juni 2019 in dienst is getreden bij de werkgever en dat de arbeidsovereenkomst mondeling was aangegaan voor de duur van één jaar. De werknemer heeft zich op 14 november 2019 ziekgemeld en de bedrijfsarts heeft geconstateerd dat er geen medische beperkingen waren, maar dat er spanningen in de arbeidsrelatie waren. De werkgever heeft de loonbetaling gestaakt omdat de werknemer weigerde haar werkzaamheden te hervatten.

De kantonrechter oordeelde dat het verzoek van de werknemer tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst gegrond was, omdat de omstandigheden zodanig waren dat de arbeidsovereenkomst niet langer kon voortduren. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 maart 2020, maar heeft de verzoeken van de werknemer om een billijke vergoeding en achterstallig loon afgewezen, omdat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8154956 VZ VERZ 19-19958
uitspraak: 14 februari 2020
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats verzoekster] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. S. Fattah,
tegen
[verweerster] , (onder meer) handelend onder de naam [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats verweerster] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. E.E.V. Sweebe.
Partijen worden hierna nader aangeduid als “ [verzoekster] ” en “ [verweerster] ”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • het inleidend verzoekschrift, met producties;
  • de akte overlegging producties aan de zijde van [verzoekster] ;
  • het oproepingsexploot van 31 december 2019;
  • het (gewijzigd) verzoekschrift, met producties;
  • het verweerschrift, met producties;
  • de aktes overlegging producties aan de zijde van [verweerster] .
1.2
De mondelinge behandeling heeft eerst plaatsgevonden op 17 december 2019. Op die zitting is [verzoekster] verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. S. Fattah.
De procedure is vervolgens aangehouden teneinde [verzoekster] in de gelegenheid te stellen [verweerster] per exploot op te roepen. De mondelinge behandeling heeft vervolgens in aanwezigheid van beide partijen en hun gemachtigden plaatsgevonden op 24 januari 2020. Beide partijen hebben hun standpunten ter zitting (nader) toegelicht.
1.3
Aan het slot van de zitting is de uitspraak van de beschikking bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

In de onderhavige procedure zal - voor zover van belang - worden uitgegaan van de navolgende vaststaande feiten.
2.1
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] , is op 3 juni 2019 in dienst getreden bij [verweerster] . De arbeidsovereenkomst is (mondeling) aangegaan voor de duur van één jaar op basis van een arbeidsomvang van vierentwintig uur per week.
2.2
Het laatstverdiende salaris van [verzoekster] bedraagt € 1.424,06 bruto per maand.
2.3
[verzoekster] heeft zich per 14 november 2019 ziekgemeld.
2.4
De bedrijfsarts heeft op 10 januari 2020 een probleemanalyse opgesteld. Uit het advies van de bedrijfsarts volgt dat er geen beperkingen op medische gronden zijn geconstateerd, maar dat er spanningen in de arbeidsrelatie zijn en dat de oorzaak van de klachten daarin lijkt te liggen. De bedrijfsarts heeft voorts geadviseerd dat [verzoekster] per 13 januari 2020 beter gemeld kon worden.
2.5
[verweerster] heeft [verzoekster] op 14 januari 2020 opgeroepen om op 16 januari 2020 op het werk te verschijnen en haar werkzaamheden te hervatten. [verzoekster] heeft op die oproep niet gereageerd.
2.6
Nadat [verzoekster] medische informatie aan de bedrijfsarts heeft verstrekt en heeft verzocht om een heroverweging, heeft de bedrijfsarts op 16 januari 2020 opnieuw een advies uitgebracht. De bedrijfsarts heeft daarbij opnieuw geconstateerd dat geen sprake is van ziekte of beperkingen op medische gronden, maar dat er sprake is van spanningen in de arbeidsrelatie.
2.7
[verweerster] heeft vanaf 22 januari 2020 de loonbetaling gestaakt, omdat [verzoekster] heeft geweigerd de bedongen werkzaamheden te hervatten.

3.Het geschil

3.1
Het verzoek van [verzoekster] strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens omstandigheden als bedoeld in artikel 7:671c BW. [verzoekster] verzoekt voorts [verweerster] te veroordelen tot betaling van een vergoeding over de termijn dat de arbeidsovereenkomst zou hebben voortgeduurd ex artikel 7:671c lid 3 sub a BW, een billijke vergoeding van € 15.000,00 bruto, een bedrag van € 233,33 aan achterstallig loon over de maand november 2019, te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie, alsmede tot betaling van een bedrag van € 197,36 aan buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
3.2
[verzoekster] heeft - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd.
[verzoekster] stelt dat [verweerster] grovelijk haar verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst niet is nagekomen. [verzoekster] heeft meerdere malen om haar schriftelijke arbeidsovereenkomst, die zij nodig had voor het afsluiten van een leaseovereenkomst voor een auto, haar loonstroken, en reiskostenvergoeding moeten vragen. Door de loze beloftes van [verweerster] is [verzoekster] gedupeerd. [verweerster] is haar toezeggingen vijf maanden lang niet nagekomen als gevolg waarvan [verzoekster] in onzekerheid verkeerde over haar positie binnen [verweerster] . Dit heeft geleid tot stress en spanningen bij [verzoekster] .
De door [verweerster] uiteindelijk in november 2019 opgestelde arbeidsovereenkomst had voor [verzoekster] geen toegevoegde waarde meer, nu zij er op dat moment al helemaal doorheen zat. In de arbeidsovereenkomst zijn bovendien afspraken, waaronder een tussentijdse opzegmogelijkheid, opgenomen die partijen niet zijn overeengekomen.
[verzoekster] heeft daarnaast vanaf de aanvang van het dienstverband haar loon niet op tijd ontvangen. Bij aanvang van het dienstverband heeft [verweerster] ingestemd met het verzoek om het loon rond de 25e van de maand uit te keren. Met uitzondering van de maand augustus 2019 is [verweerster] deze afspraak niet nagekomen. Ook dit heeft geleid tot financiële problemen voor [verzoekster] . [verweerster] heeft bovendien in de maand november 2019 te weinig loon betaald.
3.3
Het laakbaar handelen van [verweerster] heeft een verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen veroorzaakt. [verzoekster] heeft zich in november 2019 ziek moeten melden met een burn-out, depressieve klachten en spanningsklachten. De werkzaamheden van [verzoekster] kwamen voorts niet overeen met het functieprofiel van projectmanager. [verweerster] heeft [verzoekster] bovendien gevraagd fraude te plegen bij het invullen van schadeformulieren. [verzoekster] kwam daarmee in een moeilijke positie te verkeren, hetgeen ook weer spanning en stress heeft opgeleverd en heeft bijgedragen aan haar burn- out. Door [verzoekster] willens en wetens op te dragen te frauderen heeft [verweerster] ernstig verwijtbaar gehandeld en heeft [verzoekster] het vertrouwen in haar werkgever verloren.
3.4
Nu [verweerster] jegens [verzoekster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld meent [verzoekster] dat toekenning van een billijke vergoeding van € 15.000,00 bruto op zijn plaats is. [verzoekster] maakt daarnaast aanspraak op een vergoeding als bedoeld in artikel 7:671c lid 2 sub a BW.
3.5
Het verweer van [verweerster] strekt primair tot afwijzing van het verzoek. Voor zover de arbeidsovereenkomst mocht worden ontbonden verzoekt [verweerster] aan [verzoekster] geen billijke vergoeding toe te kennen, dan wel deze te matigen.
3.6
[verweerster] heeft daartoe - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
[verweerster] betwist de verwijten die door [verzoekster] aan haar zijn gemaakt. Dat [verzoekster] op basis van een mondelinge arbeidsovereenkomst in dienst is getreden heeft te maken met het de vertrouwensband die tussen partijen bestond. In de periode vanaf de aanvang van het dienstverband tot medio oktober 2019 is door [verzoekster] nimmer geklaagd over het uitblijven van een schriftelijke arbeidsovereenkomst. Ten onrechte suggereert [verzoekster] dat zij maandenlang op haar schriftelijke arbeidsovereenkomst moest wachten. Op 6 november 2019 heeft [verweerster] alsnog een schriftelijke arbeidsovereenkomst aan [verzoekster] verstrekt, die door haar niet is ondertekend. [verweerster] en [verzoekster] zijn mondeling overeengekomen dat het loon uiterlijk op de laatste dag van de maand betaald zou worden. [verweerster] heeft het loon over de maanden juni tot en met december 2019, met uitzondering van de maand november 2019, steeds tijdig betaald. [verweerster] heeft het loon over de maand augustus 2019 eerder betaald vanwege een voorschot. Het loon over de maand november 2019 is later betaald, omdat het voorschot verrekend moest worden en sprake was van veelvuldig verzuim. [verweerster] heeft in plaats van te weinig, te veel loon aan [verzoekster] betaald.
3.7
Dat [verweerster] niet tijdig de loonstroken aan [verzoekster] heeft verstrekt wordt door haar erkend. De oorspronkelijke loonstroken waren foutief en dienden gecorrigeerd te worden.
Op 6 januari 2020 heeft [verweerster] uiteindelijk de correcte loonstroken aan [verzoekster] toegezonden. Ten onrechte stelt [verzoekster] daarnaast dat [verweerster] haar reiskosten niet zou hebben vergoed. Partijen zijn bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst geen reiskostenvergoeding overeengekomen. Bij het opstellen van de schriftelijke arbeidsovereenkomst heeft [verweerster] als goed werkgever besloten toch nog (met terugwerkende kracht) een reiskostenvergoeding toe te kennen, hetgeen ook de reden is
waarom de reiskostenvergoeding aanvankelijk niet op de loonstroken is vermeld. Vanaf de aanvang van het dienstverband lag het verzuim van [verzoekster] bovendien op ruim 50%, waarbij ook nog sprake is geweest van een valse ziekmelding.
3.8
[verweerster] heeft aan [verzoekster] nimmer werkzaamheden opgedragen in strijd met het functieprofiel, omdat er geen functieprofiel was. [verweerster] betwist ook uitdrukkelijk dat zij [verzoekster] zou hebben verzocht fraude te plegen of een strafbaar feit te plegen. [verweerster] heeft enkel aan [verzoekster] verzocht schadeformulieren in verband met (eenzijdige) schades aan de bedrijfsauto in te vullen. Deze schades hebben zich daadwerkelijk voorgedaan en hebben geenszins een frauduleus karakter. [verweerster] concludeert dan ook dat geen sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten aan enig andere vergoeding. Van een door [verweerster] verstoorde arbeidsrelatie als gevolg waarvan [verzoekster] in redelijkheid niet meer gevergd kan worden het dienstverband te continueren is geen sprake. Voor een vergoeding als bedoeld in artikel 7:671c lid 3 BW bestaat geen grondslag, nu in de arbeidsovereenkomst een tussentijdse opzegmogelijkheid is opgenomen.

4.De beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 7:671c lid 1 BW kan de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer worden ontbonden op grond van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve of na korte tijd behoort te eindigen. Hoewel [verweerster] zich heeft verzet tegen een ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal het verzoek van [verzoekster] worden ingewilligd. Bij dit oordeel weegt mee dat het hier gaat om een verzoek van een werknemer, waarbij bijzondere opzegverboden niet aan de orde zijn. Anders dan [verweerster] heeft gesteld geldt het opzegverbod tijdens ziekte ex artikel 7:670 lid 1 BW immers enkel in het geval
de werkgeverde arbeidsovereenkomst opzegt. Dat opzegverbod geldt derhalve niet in het geval
de werknemerdegene is die de arbeidsovereenkomst opzegt of een verzoek doet tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter.
Verder is van belang dat een verzoek door een werknemer, gelet op het (grond)recht van vrije arbeidskeuze, in beginsel gehonoreerd dient te worden. [verzoekster] heeft aan haar ontbindingsverzoek ten grondslag gelegd dat door ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van [verweerster] de arbeidsverhouding verstoord is geraakt als gevolg waarvan [verzoekster] psychische en lichamelijke klachten ervaart en dat zij geen enkel vertrouwen meer heeft in haar werkgeefster. Uit het standpunt van [verzoekster] volgt dan ook duidelijk dat er wat haar betreft geen enkel (behoorlijk) draagvlak meer is voor een verdere samenwerking met [verweerster] . Daarmee ontbreekt elk perspectief op een zinvolle voortzetting van de arbeidsovereenkomst, waarmee de noodzaak voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst gegeven is.
4.2
Gelet op het voorgaande is voldoende duidelijk dat sprake is van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Het verzoek van [verzoekster] zal dan ook worden toegewezen. Mede gelet op de termijn van intrekking zal de arbeidsovereenkomst worden ontbonden per 1 maart 2020.
4.3
Vervolgens dient te worden beoordeeld of aanleiding bestaat voor toekenning van een billijke vergoeding. Voor toekenning van een billijke vergoeding dient sprake te zijn van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van [verweerster] . Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als de werkgever grovelijk de verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst niet nakomt en als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat. Een dergelijke situatie doet zich in dit geval naar het oordeel van de kantonrechter niet voor. Evenmin is de conclusie gerechtvaardigd dat de verstoorde relatie tussen partijen volledig aan [verweerster] te wijten is.
4.4
[verzoekster] verwijt [verweerster] dat zij maandenlang haar toezeggingen niet is nagekomen als gevolg waarvan [verzoekster] in grote onzekerheid over haar positie binnen [verweerster] is komen te verkeren. [verzoekster] stelt zich voorts op het standpunt dat laakbaar gedrag aan de zijde van [verweerster] de verstoorde arbeidsverhouding heeft veroorzaakt. Wanneer de periode na aanvang van het dienstverband nader wordt beschouwd blijkt wel dat [verweerster] niet steeds met de nodige voortvarendheid heeft gehandeld met betrekking tot het (tijdig) verstrekken van de schriftelijke arbeidsovereenkomst en de loonstroken van [verzoekster] . Hoewel het begrijpelijk is dat dat ten minste heeft geleid tot frustratie bij [verzoekster] kan aan [verweerster] daarvan geen
ernstigverwijt in de hiervoor bedoelde zin worden gemaakt, te meer omdat de arbeidsovereenkomst in eerste instantie mondeling is aangegaan, gelet op de goede relatie die toen tussen partijen bestond.
[verweerster] heeft ten aanzien van de loonstroken een logische verklaring gegeven, in die zin dat partijen in eerste instantie geen reiskostenvergoeding zijn overeengekomen en dat, nadat deze alsnog onverplicht is toegekend aan [verzoekster] , de loonstroken met terugwerkende kracht gecorrigeerd dienden te worden. Dit geldt eveneens voor het loon over de maand november 2019, dat door [verweerster] pas op 3 december 2019 is betaald, hetgeen verband hield met het voorschot dat aan [verzoekster] was voldaan, alsmede haar verzuim. Uit het door [verweerster] overgelegde overzicht blijkt dat het loon van [verzoekster] de overige maanden steeds uiterlijk op de laatste dag van de maand is betaald. Dat partijen zouden hebben afgesproken dat het loon uiterlijk op de 25e van iedere maand zou worden betaald is door [verweerster] betwist en is verder op geen enkele wijze gebleken. De inhoud van de brief van [verzoekster] van 2 december 2019 wijst juist in een andere richting, nu [verzoekster] [verweerster] erop heeft gewezen dat het salaris op de laatste dag van de maand betaald moest worden. Uit de loonspecificatie blijkt bovendien dat doorlopend loonheffing is ingehouden. Voor zover [verzoekster] nog geen loonbelastingverklaring heeft getekend, had het op haar weg gelegen een ondertekend formulier aan [verweerster] te verstrekken.
4.5
Het ernstig verwijtbaar handelen zou er volgens [verzoekster] voorts in gelegen zijn dat [verweerster] haar zou hebben aangezet tot het plegen van fraude door middel van het invullen van verzonnen gegevens op schadeformulieren. Door [verweerster] is nader toegelicht dat het ging om eenzijdige schades met een Renault Clio Estate met kenteken [kentekennummer] , hetgeen ook blijkt uit het door [verzoekster] overgelegde schadeformulier, en dat deze schades zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. Dat [verweerster] [verzoekster] opdracht heeft gegeven om fraude te plegen is onvoldoende gebleken. [verzoekster] heeft daartoe onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld. De door [verzoekster] overgelegde verklaring van de stagiaires kan daarmee ook niet zonder meer in verband worden gebracht, nu daarin wordt gesproken over schade aan een Mercedes. Voor zover [verzoekster] door [verweerster] zou zijn gevraagd om gegevens te verzinnen had [verzoekster] dit kunnen en moeten weigeren en had zij dit met haar werkgeefster moeten bespreken. Uit de verklaring van [verzoekster] zelf volgt bovendien dat zij de schadeformulieren uiteindelijk niet, dan wel deels heeft ingevuld.
4.6
Op grond van het vorenstaande komt de kantonrechter tot het oordeel dat de door [verzoekster] aan [verweerster] gemaakte verwijten, afzonderlijk en in onderlinge samenhang bezien, onvoldoende zijn om tot de conclusie komen dat [verweerster] haar verplichtingen zo ernstig heeft veronachtzaamd dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. Dat [verzoekster] als gevolg van de handelwijze van [verweerster] een burn-out en psychische en lichamelijke klachten heeft opgelopen, in die zin dat zij geen andere mogelijkheid meer zag dan zelf ontbinding van de arbeidsovereenkomst te verzoeken, is onvoldoende gebleken.
Door [verzoekster] zijn daartoe, in het licht van het bovenstaande, onvoldoende relevante feiten en omstandigheden gesteld. Niet alleen is sprake van een kort dienstverband voor de duur van enkele maanden, waarbinnen ook nog sprake is geweest van veelvuldig verzuim, maar de bedrijfsarts heeft zowel op 10 januari 2020 als op 20 januari 2020 geoordeeld dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid. Dat [verweerster] haar verplichtingen heeft veronachtzaamd als gevolg waarvan burn-out klachten zijn ontstaan blijkt niet uit het oordeel van de bedrijfsarts en is evenmin op andere wijze gebleken. Nu door [verzoekster] ook geen deskundigenoordeel bij het UWV is aangevraagd, dient van de juistheid van de adviezen van de bedrijfsarts te worden uitgegaan.
vergoeding ex artikel 7:671c lid 3 sub a BW
4.7
In de onderhavige situatie is sprake van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur. Op grond van artikel 7:671c lid 3 sub a BW kan de kantonrechter, indien dat met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt, een vergoeding toekennen tot ten hoogste het bedrag gelijk aan het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben indien deze van rechtswege zou zijn geëindigd. [verweerster] heeft in dit verband verwezen naar de tussentijdse opzegmogelijkheid in de schriftelijke arbeidsovereenkomst van 7 november 2019. [verzoekster] heeft uitdrukkelijk betwist dat partijen zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst tussentijds kon worden opgezegd. Hoewel [verzoekster] en [verweerster] daarover van mening verschillen is dit punt voor de beoordeling in zoverre niet relevant, omdat de hiervoor uitgebreid besproken omstandigheden naar het oordeel van de kantonrechter niet het toekennen van een dergelijke vergoeding billijken. Deze vergoeding wordt dan ook afgewezen.
billijke vergoeding
4.8
Nu geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van [verweerster] dient de door [verzoekster] verzochte billijke vergoeding eveneens te worden afgewezen.
achterstallig loon
4.9
[verzoekster] heeft aanspraak gemaakt op betaling van achterstallig loon over de maand november 2019 tot een bedrag van € 233,33. [verzoekster] heeft daartoe aangevoerd dat zij volgens haar eigen berekening een bedrag van totaal € 1.083,33 had moeten ontvangen, terwijl [verweerster] slechts een bedrag van € 850,00 heeft uitbetaald. Uit de loonstrook van de maand november 2019 blijkt dat [verweerster] het salaris heeft berekend op een bedrag van
€ 859,59 netto, gebaseerd op 28 gewerkte uren en 56 ziekte uren, waarbij rekening is gehouden met betaling van 70% van het loon bij ziekte. Uit het bij het verweerschrift overgelegde overzicht van betalingen blijkt dat [verweerster] een bedrag van € 9,59 aan teveel betaald loon heeft verrekend. [verzoekster] heeft de berekening van [verweerster] niet meer, althans niet voldoende weersproken, zodat van de juistheid daarvan zal worden uitgegaan. [verzoekster] heeft evenmin een cijfermatige onderbouwing gegeven van het door haar gestelde bedrag van € 1.083,33, te meer nu onduidelijk is of dit een nettobedrag of een brutobedrag betreft en zij in haar brief van 3 december 2019 aanspraak heeft gemaakt op betaling van een bedrag van € 1.300,00 per maand. Achterstallig loon is dan ook niet toewijsbaar.
wettelijke rente/wettelijke verhoging en specificaties
4.1
De wettelijke verhoging en de wettelijke rente worden eveneens afgewezen. Nu de door [verzoekster] verzochte vergoedingen en het achterstallige loon worden afgewezen heeft zij geen belang meer bij het verstrekken van een deugdelijke netto/bruto specificatie waarin deze bedragen zijn opgenomen.
buitengerechtelijke kosten
4.11
Onvoldoende is gebleken dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die een afzonderlijke vergoeding rechtvaardigen. Buitengerechtelijke kosten zijn dan ook niet toewijsbaar.
intrekkingstermijn
4.12
[verzoekster] zal ingevolge artikel 7:686a lid 7 BW in de gelegenheid worden gesteld haar verzoek in te trekken binnen de hierna te noemen termijn.
proceskosten
4.13
De proceskosten zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. In het geval [verzoekster] haar verzoek intrekt zal zij wel veroordeeld worden in de proceskosten aan de zijde van [verweerster] . Die kosten worden begroot op een bedrag van € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde.

5.De beslissing

de kantonrechter:
stelt [verzoekster] tot
vrijdag 28 februari 2020in de gelegenheid het ontbindingsverzoek door middel van een aan de griffie gericht schrijven (met afschrift aan de gemachtigde van [verweerster] ) in te trekken, waarbij bepalend zal zijn het moment van ontvangst van dat schrijven ter griffie;
en, maar uitsluitend in het geval [verzoekster] van deze intrekkingsbevoegdheid geen of niet tijdig gebruik maakt:
ontbindt de onderhavige arbeidsovereenkomst met ingang van
1 maart 2020;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt;
wijst af het méér of anders verzochte;
in het geval [verzoekster] van haar intrekkingsbevoegdheid gebruik maakt:
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
829