ECLI:NL:RBROT:2020:215

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 januari 2020
Publicatiedatum
14 januari 2020
Zaaknummer
10/260338-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot witwassen met een contant geldbedrag van 680.000 euro

Op 9 januari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot witwassen. De verdachte werd ervan verdacht op 16 december 2018 in Rotterdam een sporttas met daarin € 680.000,00 in contanten te hebben verworven, terwijl hij wist dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met zijn auto naar een specifiek adres in Rotterdam was gereden, waar hij in contact kwam met een medeverdachte. Tijdens de ontmoeting heeft de verdachte de kofferbak van zijn auto geopend, waarbij de medeverdachte naast hem stond met de sporttas. De verdachte ontkende betrokkenheid bij het witwassen en beweerde dat hij niet op de hoogte was van de inhoud van de tas. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte niet feitelijk de tas had verworven, hij wel de intentie had om dit te doen en daarmee de poging tot witwassen bewezen kon worden verklaard. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte de poging tot witwassen wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank overwoog dat het witwassen van crimineel vermogen een ernstige bedreiging vormt voor de legale economie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/260338-18
Datum uitspraak: 9 januari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. F.A.M. Engels, advocaat te ‘s-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 december 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Pieters heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde witwassen. Hij heeft onder meer aangevoerd dat de verdachte de tas met daarin het geld voorhanden heeft gehad, omdat die tas in zijn directe nabijheid heeft gestaan. Daarnaast is bij de medeverdachte [naam medeverdachte] een biljet van € 5,00 aangetroffen wat de conclusie rechtvaardigt dat de verdachte dit geldbedrag daadwerkelijk heeft verworven, althans samen met de medeverdachte [naam medeverdachte] voorhanden heeft gehad.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het hem verweten witwassen (ook van de poging daartoe), omdat hij geen uitvoeringshandelingen heeft verricht en geen wetenschap had van de inhoud van de tas.
4.1.3.
Beoordeling
Inleiding
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
Op 16 december 2018 is de verdachte met zijn auto naar het adres [adres] in Rotterdam gereden. Het adres was als bestemming ingevoerd in het navigatiesysteem van de auto. De auto was voorzien van een op zeer professionele wijze ingebouwde verborgen bergruimte in de kofferbak, onder de ruimte voor het reservewiel. De verborgen ruimte was te openen met de in de auto aanwezige blanke sleutels.
Bij [adres] heeft de verdachte de auto geparkeerd. Daarna kwam een man, de medeverdachte [naam medeverdachte] , met een sporttas aanlopen en hij bleef bij de achterkant van de auto van de verdachte stilstaan. De verdachte stapte vervolgens uit en liep ook naar de achterzijde van zijn auto. De verdachte en de medeverdachte stonden toen samen bij de achterzijde van de auto. Vervolgens heeft de verdachte de kofferbak van de auto geopend en losse voorwerpen uit de kofferbak gehaald en op straat gelegd. Al die tijd stond de medeverdachte naast hem en keek hij toe. Daarna heeft de verdachte de bodemplaat van de kofferbak en het reservewiel uit de auto getild. De medeverdachte bleef toekijken. De medeverdachte heeft op enig moment de sporttas op de grond gezet, bij de spullen uit de kofferbak. In de sporttas bevond zich € 680.000,00 in contanten.
In de woning van de medeverdachte zijn 21 kilogram cocaïne, een geldtelmachine en een vuurwapen met daarop zijn DNA met bijbehorende munitie aangetroffen. [1]
De verdachte heeft ontkend dat hij betrokken is geweest bij het witwassen van geld. Hij heeft – daarnaar gevraagd op de zitting – ook ontkend dat hij zich bezig hield met Hawala bankieren, in de zin dat hij betrokken zou zijn bij het overmaken van geld van migranten naar verwanten in hun land van herkomst.
De medeverdachte heeft geen verklaring willen afleggen over de herkomst van het geld in de sporttas.
De vraag die voorligt, is of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen of een poging daartoe.
Geld afkomstig uit enig misdrijf
Volgens vaste rechtspraak kan, in een geval zoals dat zich hier voordoet, waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit een concreet misdrijf aanwezig is, witwassen bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. De toetsing door de rechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de door de officier van justitie aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien dit het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
De medeverdachte [naam medeverdachte] vervoerde een groot geldbedrag, namelijk € 680.000,00, in contanten. Hij vervoerde het geldbedrag in een sporttas en kwam naar een openbare plek, een parkeerplaats, om het geld over te dragen. Het voorhanden hebben en vervoeren van grote contante geldbedragen leveren een aanzienlijk veiligheidsrisico op en zijn daarom ongebruikelijk in het legale economische verkeer. Daarnaast wijst het feit dat de hiervoor genoemde goederen in de woning van de medeverdachte zijn aangetroffen, erop dat de medeverdachte zich bezig hield met (lucratieve) criminele activiteiten.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is het vermoeden gerechtvaardigd dat het niet anders kan zijn dan dat het geld in de sporttas afkomstig is uit enig misdrijf. Nu de medeverdachte geen verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het geld, is er geen andere conclusie mogelijk dan dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf.
Wetenschap van de verdachte
Zoals reeds overwogen, staat vast dat het adres [adres] als bestemming was ingevoerd in het navigatiesysteem van de auto van de verdachte. Verder staat vast dat de verdachte pas uitstapte toen de medeverdachte bij de achterzijde van zijn auto stond en dat hij vervolgens, terwijl de medeverdachte al die tijd met de sporttas naast hem bleef staan, de kofferbak van zijn auto heeft leeggeruimd en ook de bodemplaat en het reservewiel heeft verwijderd. Daaronder bevond zich de verborgen bergruimte die kon worden geopend met de sleutels die in de auto van de verdachte zijn aangetroffen.
De verklaring van de verdachte op de zitting dat hij de medeverdachte niet kende en niet de intentie had om de sporttas in zijn auto te plaatsen (maar in zijn kofferbak op zoek was naar een speelgoedautootje van zijn zoontje), is, gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden, niet geloofwaardig.
De rechtbank leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat de verdachte naar het adres [adres] is gereden om de medeverdachte te ontmoeten, met de bedoeling om de sporttas (met geld) van de medeverdachte aan te nemen en die tas in de verborgen bergruimte, dus aan het zicht en aan controle onttrokken, te vervoeren. Als de verdachte al niet wist wat er in de sporttas zat, heeft hij door op deze manier te handelen in elk geval bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een voorwerp – te weten geld – van criminele herkomst zou verwerven.
Tussenconclusie
Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat het geld in de sporttas van misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dat ook – in voorwaardelijke zin – wist.
Poging tot witwassen
Op enig moment heeft de medeverdachte de sporttas met het geld op de grond gezet, naast de spullen uit de kofferbak. Daarop zijn de verdachte en de medeverdachte aangehouden.
Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte hiermee de sporttas met het geld niet verworven of (mede) voorhanden heeft gehad. De sporttas is niet feitelijk aan hem overgedragen. Dat de sporttas in zijn nabijheid op de grond heeft gestaan, is niet voldoende om te kunnen vaststellen dat de verdachte feitelijke zeggenschap over het geld heeft gehad. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde witwassen.
Nu het, zoals hiervoor al is overwogen, klaarblijkelijk wel de bedoeling van de verdachte was om de sporttas met het geld in ontvangst te nemen en dit voornemen zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard, acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde – de poging tot verwerving en daarmee tot witwassen – bewezen.
Hoewel zich in het dossier aanwijzingen bevinden dat de voorgenomen overdracht van dit geldbedrag zou plaatsvinden na legitimatie met een bankbiljet met een bepaald serienummer, kan niet worden vastgesteld dat de verdachte daadwerkelijk een bankbiljet aan de medeverdachte heeft overhandigd. De waarnemingen van de verbalisanten bieden daartoe geen aanknopingspunten. Van dit onderdeel zal de verdachte daarom partieel worden vrijgesproken.
Conclusie
Het subsidiair ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen. De verweren worden dus verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 16 december 2018 te Rotterdam, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om een voorwerp, te weten een geldbedrag van 680.000,- euro, te verwerven, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was
uit enig misdrijf, hebbende verdachte:
- een personenauto (Citroën C4, kenteken [kentekennummer] ) met daarin een
verborgen ruimte voorhanden gehad en,
- vervolgens met die personenauto naar [adres] toegereden
en
- in [adres] de bagageruimte van zijn, verdachte’s, personenauto
leeggemaakt en de bodemplaat en reservewiel verwijderd
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot witwassen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft geprobeerd een groot geldbedrag wit te wassen door een sporttas met daarin € 680.000,00 proberen te verwerven. Hij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Het vormt een bedreiging van de legale economie en tast het reguliere handelsverkeer aan, waardoor de samenleving wordt geraakt. De verdachte heeft daar geen oog voor gehad en zich laten leiden door – naar de rechtbank aanneemt – eigen financieel gewin.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 november 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In het bijzonder heeft de rechtbank gelet op de rechterlijke oriëntatiepunten. Deze oriëntatiepunten geven bij voltooide fraudedelicten, waaronder witwassen, van bedragen van € 500.000,00 tot
€ 1.000.000,00 als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden. De verdachte wordt veroordeeld voor een poging tot witwassen, wat ertoe leidt de duur van de gevangenisstraf met een derde zal worden verminderd. De rechtbank ziet aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, omdat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Dit voorwaardelijke strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Alles afwegend legt de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 4 maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. B.A. Cnossen, voorzitter,
en mrs. J.C.M. Persoon en A. Bonder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 januari 2020.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 16 december 2018 te Rotterdam, althans in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een of meer contante geldbedragen, te weten een contant geldbedrag
van 680.000,- euro,
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat
voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was uit enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 december 2018 te Rotterdam, althans in
Nederland, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om een
voorwerp,
te weten een geldbedrag van 680.000,- euro, te verwerven, voorhanden
te hebben, over te dragen en/of om te zetten,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat
bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was
uit enig misdrijf,
hebbende verdachte:
- een personenauto (Citroën C4, kenteken [kentekennummer] ) met daarin een
verborgen ruimte voorhanden gehad en/of,
- ( vervolgens) met die personenauto naar [adres] toegereden
en/of
- in [adres] de bagageruimte van zijn, verdachte’s, personenauto
leeggemaakt en/of de bodemplaat en/of reservewiel verwijderd/opgetild
en/of
- een 5 euro bankbiljet met serienummer [serienummer] voorhanden
gehad en/of overgedragen aan [naam medeverdachte]
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Zie het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1700-2018374858-6, het proces-verbaal van doorzoeking met nummer PL1700-2018374858-13 met bijlagen, de processen-verbaal van bevindingen met nummers PL1700-2018374858-53 en -54, de processen-verbaal onderzoek verdovende middelen met nummers PL1700-2018374858-51, -92 en -96, en de NFI-rapporten d.d. 20 februari 2019 en 1 maart 2019.