ECLI:NL:RBROT:2020:2165

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
11 maart 2020
Zaaknummer
FT RK 20/46
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek faillietverklaring wegens gebrek aan vorderingsrecht

Op 5 maart 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.G.J. van Kerkhof, een faillietverklaring heeft aangevraagd voor verweerster. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen omdat niet summierlijk is gebleken van het bestaan van een vorderingsrecht van verzoekster op verweerster. Verzoekster stelde dat zij een opeisbare vordering had van € 3.653,28, voortvloeiend uit niet-betaalde facturen voor een kilometervergoeding die betrekking hadden op een auto die ter beschikking was gesteld aan de voormalig bestuurder van verweerster. Verweerster is echter niet verschenen en heeft de vordering betwist, waarbij werd aangevoerd dat de auto niet aan verweerster, maar aan de voormalig bestuurder was ter beschikking gesteld. De rechtbank oordeelde dat verzoekster onvoldoende bewijs had geleverd voor haar vordering en dat eerdere betalingen door verweerster niet als bewijs konden dienen voor de huidige vordering. De rechtbank heeft ook ambtshalve proceskosten aan de zijde van belanghebbende [naam bedrijf 1] toegewezen, omdat verzoekster zonder deugdelijke onderbouwing het faillissement had aangevraagd. De beslissing houdt in dat het verzoek tot faillietverklaring wordt afgewezen en dat verzoekster in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Zaak- / rekestnummer: [nummer]
BESCHIKKING op het verzoek van:
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats verzoekster] ,
verzoekster,
advocaat mr. R.G.J. van Kerkhof,
strekkende tot faillietverklaring van:
[verweerster],
gevestigd te [vestiginsplaats verweerster] ,
verweerster.

1.De procedure

Op 2 maart 2020 heeft [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ), aandeelhoudster van verweerster, als belanghebbende een verweerschrift, met producties, ingediend.
Verzoekster, bij monde van haar advocaat mr. R.G.J. van Kerkhof en haar (middellijk) bestuurder [naam bestuurder 1] (hierna: [naam bestuurder 1] ), en [naam bedrijf 1] , bij monde van haar advocaat mr. D.J.M. Kulk, en haar (middellijk) bestuurder [naam bestuurder 2] , zijn gehoord in raadkamer op 3 maart 2020.
Verweerster is, hoewel op de bij de wet voorgeschreven wijze opgeroepen, niet verschenen.
Op 2 en 3 maart 2020 zijn door verzoekster aanvullende producties overgelegd.

2.Standpunten

Verzoekster heeft gesteld dat zij een opeisbare vordering heeft op verweerster van in hoofdsom groot € 2.089,81. Vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en faillissementskosten bedraagt de vordering in totaal € 3.653,28. Uit een bijlage bij het verzoekschrift en de toelichting ter zitting blijkt dat het gaat om bij verweerster in rekening gebrachte kilometervergoeding over de maanden april 2019 tot en met oktober 2019. Verzoekster stelt een auto ter beschikking te hebben gesteld aan de voormalig bestuurder van verweerster, [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ). Voor de gereden kilometers zijn periodiek facturen verzonden aan verweerster. Verweerster heeft de facturen tot en maart 2019 voldaan maar de facturen van 8 november 2019 - die betrekking hebben op de periode van april 2019 tot en met oktober 2019 - niet.
Mr. Kulk heeft namens [naam bedrijf 1] betwist dat verzoekster een vordering heeft op verweerster. De auto is ter beschikking gesteld van [naam bedrijf 2] , niet van verweerster. Zonder nadere overeenkomst of onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien op grond waarvan verweerster gehouden is om de kosten te betalen van een aan [naam bedrijf 2] ter beschikking gestelde auto. Verweerster heeft een managementovereenkomst gesloten met [naam bedrijf 2] . Op grond daarvan is zij een onkostenvergoeding verschuldigd aan [naam bedrijf 2] , niet aan verzoekster. Dat in het verleden vergelijkbare facturen wel door verweerster zijn betaald, levert geen bewijs voor het bestaan van de gepretendeerde vordering op. Die facturen zijn door de heer [naam bestuurder 1] als (middellijk) bestuurder van verzoekster verzonden en door hem als (middellijk) bestuurder van verweerster betaald en onduidelijk is gebleven op grond waarvan.
Daarnaast heeft mr. Kulk betoogd dat verzoekster misbruik maakt van faillissementsrecht: het was de heer [naam bestuurder 1] eind oktober 2019 niet gelukt om de aandeelhoudersvergadering van verweerster vóór een eigen aangifte tot faillietverklaring te laten stemmen. Vervolgens heeft de heer [naam bestuurder 1] als (middellijk) bestuurder van verzoekster op 8 november 2019 voormelde facturen aan verweerster gezonden. De heer [naam bestuurder 1] was op dat moment ook nog (middellijk) bestuurder van verweerster en heeft in die hoedanigheid de facturen onbetaald gelaten. [naam bedrijf 2] is in december 2019 teruggetreden als bestuurder van verweerster. Sindsdien heeft verweerster geen bestuur. De heer [naam bestuurder 1] heeft - zonder nadere ingebrekestelling of sommatie - als (middellijk) bestuurder van verzoekster onderhavig faillissementsverzoek ingediend, aldus mr. Van Kulk.

3.De beoordeling

Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze.
Van het vorderingsrecht van verzoekster is niet summierlijk gebleken. [naam bedrijf 1] heeft de vordering van verzoekster gemotiveerd betwist. Het had op de weg van verzoekster gelegen om haar vordering nader te onderbouwen, temeer nu zij in haar verzoekschrift zelf heeft gesteld dat de auto waarvoor de reiskostenvergoeding in rekening is gebracht, ter beschikking is gesteld aan de voormalig bestuurder van verweerster, zijnde [naam bedrijf 2] - en dus niet verweerster [verweerster] Dat verweerster, zoals verzoekster stelt, eerdere facturen heeft betaald, maakt dat niet anders. Daarbij acht de rechtbank mede van belang dat die eerdere facturen zijn opgesteld én betaald door de heer [naam bestuurder 1] , respectievelijk in zijn hoedanigheid als (middellijk) bestuurder van verzoekster en verweerster en dat ook de verschuldigdheid van die eerdere betalingen gemotiveerd is betwist.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat niet summierlijk is gebleken van het bestaan van feiten of omstandigheden die aantonen dat verweerster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.
Het verzoek tot faillietverklaring wordt daarom afgewezen.
De rechtbank acht termen aanwezig om verzoekster ambtshalve in de proceskosten van [naam bedrijf 1] te veroordelen, nu verzoekster zonder deugdelijke onderbouwing van haar gepretendeerde vordering en zonder nadere ingebrekestelling of sommatie om het faillissement van verweerster heeft verzocht.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring;
- veroordeelt verzoekster in de proceskosten, aan de zijde van [naam bedrijf 1] bepaald op
€ 543,- aan salaris voor de advocaat (1 punt liquidatietarief).
Deze beschikking is op 5 maart 2020 gegeven door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Mouthaan, griffier. [1]