ECLI:NL:RBROT:2020:2232

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2020
Publicatiedatum
13 maart 2020
Zaaknummer
10/993015-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedrag en beroepsmatig aanbieden van kredieten zonder vergunning

Op 6 maart 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen en het zonder vergunning aanbieden van kredieten aan consumenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 maart 2017 een bedrag van € 14.580,00 in zijn bezit had, waarvan bewezen is dat het afkomstig was uit misdrijf. De verdachte had geen legale verklaring voor de herkomst van dit geld, dat hij contant bij zich droeg. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die al jarenlang een bijstandsuitkering ontving, niet in staat was om een dergelijk bedrag legaal te verwerven. Daarnaast heeft de verdachte gedurende een periode van meer dan zes jaar zonder de benodigde vergunning kredieten verstrekt aan verschillende consumenten, vaak tegen woekerrentes. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, in plaats van een gevangenisstraf, omdat er meer dan drie jaar was verstreken sinds de feiten plaatsvonden. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen voorwerpen, waaronder het geldbedrag, verbeurd verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/993015-17
Datum uitspraak: 6 maart 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Pakistan) op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte], [woonplaats verdachte],
raadsvrouw mr. D.D. Klieverik, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 14 februari en 6 maart 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 14 februari 2020 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. F.B.W. Groendijk heeft gevorderd:
  • partiële vrijspraak van het onder 1 primair, eerste gedachtestreepje, ten laste gelegde geldbedrag van € 19.193,00 en het onder 1 primair, tweede gedachtestreepje, ten laste gelegde geldbedrag voor een gedeelte van € 6.500,00;
  • bewezenverklaring van het overige onder 1 primair ten laste gelegde (witwassen van een geldbedrag van € 8.080,00), het onder 1 subsidiair ten laste gelegde (eenvoudig witwassen van een geldbedrag van € 6.500,00) en het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van de in beslag genomen voorwerpen met nummer 1 (ten aanzien van doc 003 tot en met 032a) tot en met 11, zoals vermeld op de beslaglijst van 12 februari 2020, en teruggave aan de verdachte van nummer 1 (ten aanzien van doc 001, 002 en 033 tot en met 041.

4.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van feit 1

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het in de kleding van de verdachte aangetroffen, contante geldbedrag van € 14.580,00 uit misdrijf afkomstig is. Omdat de verdachte al jaren een bijstandsuitkering ontvangt en hij in die tijd verschillende grote uitgaven heeft gedaan, kan hij niet beschikken over een zo hoog, legaal geldbedrag. Vastgesteld kan worden dat een gedeelte van dit geldbedrag, te weten een bedrag van € 6.500,00, uit eigen misdrijf afkomstig is.
Het voorgaande leidt ertoe dat het primair ten laste gelegde voor een bedrag van € 8.080,00 kan worden bewezen, en het subsidiair ten laste gelegde voor een bedrag van € 6.500,00.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 1 primair en onder 1 subsidiair ten laste gelegde bepleit. Aangevoerd is dat het geldbedrag van € 14.580,00 niet uit misdrijf afkomstig is, maar een legale herkomst heeft. In de Pakistaanse cultuur wordt weinig aan digitaal bankieren gedaan en het is voor de verdachte een gewoonte om (grotere) geldbedragen contant bij zich te hebben.
4.1.3.
Beoordeling
Beoordelingskader
De officier van justitie heeft voor dit feit gekozen voor een primair-subsidiair tenlastelegging. De rechtbank zal daarom eerst moeten beoordelen of op basis van de primaire tenlastelegging een veroordeling kan volgen, ook met betrekking tot het geldbedrag van € 6.500,00 dat is opgenomen in het primair tenlastegelegde.
De rechtbank stelt voorop dat, anders dan de officier van justitie voor een deel van dat bedrag heeft bepleit, ten aanzien van het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag van € 14.580,00 geen rechtstreeks verband valt te leggen met een specifiek misdrijf.
Uit bestendige jurisprudentie volgt dat in een dergelijk geval toch bewezen kan worden dat het geldbedrag afkomstig is uit misdrijf. Het gaat dan om gevallen waarbij het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig is. Als de feiten en omstandigheden in het dossier zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. Zo’n verklaring moet concreet zijn, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Vervolgens ligt het op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de uit de verklaringen van verdachte blijkende alternatieve herkomst van het geldbedrag. Uit de resultaten van dit onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen
Wat er ook zij van de stelling van de verdediging dat het een gewoonte is voor de verdachte om geld in contanten bij zich te dragen, het aantreffen van het geldbedrag bij de verdachte vond plaats onder meerdere omstandigheden die, in samenhang bezien, als zogenoemde typologieën van - en daarmee kenmerkend voor - witwassen zijn aan te merken.
De verdachte was in het bezit van een aanzienlijk contant geldbedrag van € 14.580,00. Hij bewaarde dat geldbedrag op een ongewone plek, namelijk in zijn jas en broekzak, en hij droeg die kleding - met het geld erin - op straat. Dit brengt een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich. Voorts staat de hoogte van het geldbedrag niet in verhouding tot de legale inkomsten van de verdachte. Hij ontving ten tijde van het aantreffen van het geld namelijk al meer dan tien jaar slechts een bijstandsuitkering, waarvan hij tevens zijn echtgenote onderhield. Daarbij komt dat de verdachte in de jaren voor het aantreffen van de € 14.580,00 ook een uitgavenpatroon had, dat niet kan worden verklaard door zijn legale inkomsten (de bijstandsuitkering). Hij heeft zijn echtgenote voor veel geld uit Pakistan naar Nederland laten komen, hij heeft duizenden euro’s overgemaakt naar verschillende personen in Pakistan, een grote gift aan een moskee gedaan en nieuwe, dure spullen voor zijn woning aangeschaft. Bovendien had de politie slechts een jaar voor het aantreffen van de € 14.580,00 ook al een contant geldbedrag van meer dan € 10.000,00 bij de verdachte aangetroffen en in beslag genomen.
Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen zonder meer een vermoeden van witwassen jegens de verdachte. Van de verdachte mag daarom worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag.
Verklaring herkomst geld
De verdachte heeft zijn verklaring dat het geld (deels) afkomstig is uit de verkoop van zijn winkels niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd en geen stukken met betrekking tot die verkopen overgelegd, op basis waarvan het openbaar ministerie nader onderzoek zou kunnen doen.
Voor zijn verklaring dat het bedrag gedeeltelijk bestond uit € 9.000,- dat hij van zijn broer heeft gekregen, geldt hetzelfde. De rechtbank acht deze verklaring op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. De broer van de verdachte is in 2013 overleden. Voor die tijd zou deze broer dan al het geld aan de verdachte hebben overhandigd en de verdachte zou vervolgens vier jaar lang dit bedrag, dat volgens zijn verklaring bedoeld was voor het levensonderhoud van zijn schoonzus en haar kinderen die bij hem inwoonden, in zijn zak hebben gehouden. Bovendien wist zijn schoonzus tot aan de aanhouding van de verdachte in 2017 niets van dit geld, dat aan haar overleden man zou hebben toebehoord, zo heeft zij verklaard. Zij heeft dit pas van de verdachte vernomen na zijn heenzending voor het onderhavige feit en dus pas na het verhoor van de verdachte door de politie ter zake van de herkomst van dit bedrag.
Dat het bedrag van € 14.580,00 voorts bestond uit de uitkering van zijn schoonzus van
€ 3.000,- en een bedrag van € 4.000,- dat zij uit Pakistan had meegenomen, wordt eveneens op voorhand hoogst onwaarschijnlijk geacht. De bedragen zouden twee jaren, respectievelijk één jaar eerder door de verdachte zijn ontvangen en in die tijd heeft zijn schoonzus met haar drie kinderen bij hem ingewoond. Zij had geen andere legale inkomsten. Niet aannemelijk is dan ook dat er naast de kosten voor het levensonderhoud van haar gezin, nog veel geld van die bedragen is overgebleven.
De verdachte heeft overigens steeds wisselende verklaringen afgelegd over de herkomst van het geld. Dat draagt niet bij aan de geloofwaardigheid van de door hem op de terechtzitting afgelegde verklaring en maakt verificatie onmogelijk.
Nu de verdachte wisselend heeft verklaard, een concrete en verifieerbare verklaring voor een legale herkomst van het ten laste gelegde geldbedrag van € 14.580,00 ontbreekt en de stukken in het dossier geen enkele aanwijzing opleveren voor een mogelijke legale herkomst van het geld, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist.
4.1.4.
Conclusie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van een geldbedrag van € 14.580,00, zoals primair ten laste is gelegd. Aan een beoordeling van het subsidiair ten laste gelegde, komt de rechtbank dan ook niet meer toe.
Ten aanzien van feit 2
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot vrijspraak. De verdachte heeft ontkend dat hij geld uitleende aan personen. De verklaringen die getuigen over het lenen van geld van de verdachte hebben afgelegd, zijn ongeloofwaardig. Het rode en groene boekje, die in de woning van de verdachte zijn aangetroffen en waar volgens de politie kasopstellingen in zouden staan, zijn niet van de verdachte. Een onbekend gebleven persoon heeft deze boekjes in de brievenbus van de woning van de verdachte achtergelaten.
Indien de rechtbank toch bewezen acht dat de verdachte kredieten heeft verstrekt, dient vrijspraak te volgen, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte dit in de ‘uitoefening van een beroep of bedrijf’ heeft gedaan.
4.2.2.
Beoordeling
De getuigen [naam getuige 1], [naam getuige 2], [naam getuige 3] en [naam getuige 4] hebben onafhankelijk van elkaar verklaard dat zij in de tenlastegelegde periode geld hebben geleend van de verdachte, die zij kenden onder de naam [bijnaam verdachte], al dan niet tegen betaling van (een hoge) rente. Deze nagenoeg gelijkluidende getuigenverklaringen worden ondersteund door de gegevens in het rode en groene boekje, die op de eetkamertafel in de woonkamer van de verdachte zijn aangetroffen. In deze boekjes worden meerdere getuigen met naam en soms adres genoemd, met daarachter vermeld de bedragen die zij, ook volgens hun eigen verklaringen, hebben geleend van de verdachte, de data waarop dat heeft plaatsgevonden en in veel gevallen de rente die werd berekend. De rechtbank ziet dan ook geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de getuigenverklaringen.
Gezien het vorenstaande acht de rechtbank de verklaringen van de verdachte, dat hij geen geld heeft uitgeleend en dat het rode en groene boekje niet van hem zijn maar door een ander in zijn brievenbus zijn achtergelaten, volstrekt ongeloofwaardig. Vastgesteld kan worden dat de verdachte geldleningen, oftewel kredieten, heeft verstrekt.
Om tot een bewezenverklaring van artikel 2:60 van de Wet op het financieel toezicht (hiena: Wft) te komen, moet voorts worden vastgesteld dat deze kredieten in de uitoefening van een beroep of bedrijf zijn aangeboden en dat de kredieten aan consumenten zijn aangeboden.
De rechtbank is van oordeel dat aan beide voorwaarden is voldaan. Uit het rode en groene boekje blijkt dat de verdachte gedurende een lange periode van ten minste zes jaren vele geldleningen heeft verstrekt, aan tientallen personen en dat hij daar veelal hoge rentes voor in rekening bracht. Dit rechtvaardigt de conclusie dat de verdachte in de uitoefening van een beroep heeft gehandeld.
Op basis van het dossier kan voorts worden vastgesteld dat de verdachte de kredieten aan consumenten heeft aangeboden. De verdachte heeft het geld contant aan natuurlijke personen overhandigd en het geld is door hen voor privé aangelegenheden gebruikt. De geldleningsovereenkomsten zijn dus kennelijk in privé aangegaan.
4.2.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 2:60 Wft. Voor het verstrekken van krediet aan [naam consument 5] is geen wettig en overtuigend bewijs.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. primair
hij op 22 maart 2017 in Nederland, in totaal €14.580 voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig(e) misdrijf/misdrijven;
2.
hij in de periode van 4 januari 2011 tot en met 22 maart 2017 in Nederland meermalen, telkens opzettelijk zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning, een krediet heeft aangeboden aan de consumenten [naam consument 1] en [naam consument 2] en [naam consument 3] en [naam consument 4].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.

witwassen;

2.

opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2:60, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van
€ 14.580,00. Witwassen tast de integriteit van het financieel en economisch verkeer aan en ondermijnt de legale economie. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd.
De verdachte heeft voorts gedurende meerdere jaren zonder de daartoe benodigde vergunning aan verschillende personen een krediet verleend, veelal tegen woekerrentes.
De vergunningsplicht bestaat om consumenten te beschermen tegen onder meer overkreditering, onredelijke voorwaarden, onredelijke kosten en oplichting en hen daarmee te behoeden voor foute of ongeïnformeerde keuzes. Door zonder vergunning te handelen heeft de verdachte bewust de mogelijkheid voor hemzelf gecreëerd om te profiteren van de geldnood van anderen. Zij konden niet bij reguliere instellingen terecht voor een lening, juist vanwege hun geldnood. In ieder geval één van de leningnemers moest zelfs meermaals geld bijlenen bij de verdachte om de hoge rentes aan de verdachte te kunnen betalen. De verdachte heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin de leningnemers verkeerden. De rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk.
De aard en ernst van de feiten rechtvaardigen in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal hier echter van afzien gelet op het tijdverloop in de zaak. Sinds het plegen van de feiten is meer dan drie jaar verstreken. Het opleggen van een forse taakstraf wordt een passende straf geacht.
De rechtbank heeft daarbij tevens rekening gehouden met het uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 januari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf voor de duur van 200 uren, zoals de officier van justitie heeft geëist, passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

Onder de verdachte is een geldbedrag van € 14.580,00 in beslag genomen (totaalbedrag van de onder nummers 2 tot en met 11 in beslag genomen geldbriefjes op de beslaglijst van
12 februari 2020). Gebleken is dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, terwijl dit een voorwerp betreft met betrekking tot welke het bij dit vonnis onder 1 primair bewezen verklaarde feit - witwassen - is begaan. De voorwerpen genoemd onder de nrs. 2 tot en met 11 (het geldbedrag van € 14.580,00) zullen dan ook worden verbeurd verklaard.
De in beslag genomen voorwerpen met nummer 1 (doc 003 tot en met 032a), volgens de officier van justitie bestaande uit het onder de verdachte in beslag genomen rode schrifje, groene boekje en de losse blaadjes in het rode schriftje, worden eveneens verbeurd verklaard, nu het onder 2 bewezen verklaarde feit met behulp van deze voorwerpen is begaan.
Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen met nummer 1 (doc 001, 002 en 033 tot en met 041) zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 22c, 22d, 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 2:60 van de Wet op het financieel toezicht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
200 (tweehonderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
114 (honderdveertien) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
57 dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 primair en 2 de voorwerpen met nummer 1 (doc 003 tot en met 032a) tot en met 11;
- gelast de teruggave aan de verdachte van de voorwerpen onder nummer 1, doc 001, 002 en 033 tot en met 041.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. B.A. Cnossen, voorzitter,
en mrs. J.C.M. Persoon en G. Schnitzler, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 maart 2020.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op een of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 4 januari 2011 tot en met 22 maart 2017
te Rotterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) (een) voorwerp(en),
te weten
== (totaal) euro 19.193 (rente op totaal uitgeleend bedrag van euro 191.930
(uitgaande van 10% rente)) of daaromtrent, in elk geval een of meer geldbedrag(en),
en/of
== (totaal) euro 14.580, of daaromtrent, in elk geval een of meer geldbedrag(en),
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of
heeft omgezet,
en/althans
van (een) voorwerp(en),
te weten
== (totaal) euro 19.193 (rente op totaal uitgeleend bedrag van euro 191.930
(uitgaande van 10% rente) of daaromtrent, in elk geval een of meer geldbedrag(en),
en/of
== (totaal) euro 14.580, of daaromtrent, in elk geval een of meer geldbedrag(en),
gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
wist(en) dat bovenomschreven geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk
- onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven,
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van witwassen
een gewoonte gemaakt;
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een bewezenverklaring
en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 22 maart 2017,
in elk geval op een of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 22 maart 2017
te Rotterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) (een) voorwerp(en),
(totaal) euro 14.580, of daaromtrent, in elk geval een of meer geldbedrag(en),
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden,
dat bovenomschreven geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was/waren uit enig(e) eigen misdrijf/misdrijven;
art 420bis lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 420quater lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij
op een of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 4 januari 2011 tot en met 22 maart 2017
te Rotterdam en/of elders in Nederland
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) (al dan niet) (opzettelijk)
zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning,
(een) krediet(en) heeft aangeboden,
(onder andere) aan de consument(en)
[naam consument 1] en/of [naam consument 2] en/of [naam consument 3] en/of
[naam consument 4] en/of [naam consument 5].
art 2:60 lid 1 Wet op het financieel toezicht