ECLI:NL:RBROT:2020:2254

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 maart 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
C/10/520895 / HA ZA 17-177
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake schadevergoeding en deskundigenonderzoek in verzekeringsrechtelijke geschil tussen Ravestein Beheer B.V. en meerdere verzekeraars

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de eiseres, Ravestein Beheer B.V., een vordering ingesteld tegen meerdere verzekeraars, waaronder Amlin Insurance (UK) PLC en HDI-Gerling Verzekeringen N.V., met betrekking tot schade aan de Skylift 2, een kraan die betrokken was bij een incident. De rechtbank heeft op 4 maart 2020 een vonnis gewezen waarin de procedure en de betrokken partijen zijn uiteengezet. Ravestein vorderde schadevergoeding voor bereddingskosten en herstelkosten, maar de verzekeraars betwistten de omvang van deze kosten en de noodzaak ervan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een deskundigenonderzoek moet plaatsvinden om de noodzakelijkheid van de gemaakte kosten te beoordelen en om vast te stellen wat de kosten van volledig herstel zouden zijn geweest. De rechtbank heeft ook de benoeming van een deskundige geregeld en de partijen in de gelegenheid gesteld om hun vragen aan de deskundige voor te leggen. De beslissing over de vordering van Ravestein is aangehouden tot na het deskundigenbericht, en de rechtbank heeft de zaak op de parkeerrol gezet voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/520895 / HA ZA 17-177
Vonnis van 4 maart 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RAVESTEIN BEHEER B.V.,
gevestigd te Deest (gemeente Druten),
eiseres,
advocaat mr. D. Bercx te Nijmegen,
tegen

1.de rechtspersoon naar buitenlands recht AMLIN INSURANCE (UK) PLC,

gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
2. de naamloze vennootschap
HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
ALLIANZ GLOBAL CORPORATE & SPECIALITY A.G.,
gevestigd te München, Duitsland,
4. de naamloze vennootschap
GENERALI SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Diemen,
5. de naamloze vennootschap
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
6. de naamloze vennootschap
REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
7. de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
8. de naamloze vennootschap
B.D.M. N.V.,
gevestigd te Antwerpen, België,
gedaagden,
9. de rechtspersoon naar buitenlands recht
AMLIN INSURANCE SE,
gevestigd te Brussel, België,
mede kantoorhoudende te Rotterdam,
advocaat mr. J.F. van der Stelt te Rotterdam.
Eiseres zal hierna wederom Ravestein genoemd worden. Gedaagden zullen gezamenlijk weer verzekeraars en afzonderlijk Amlin (PLC), HDI-Gerling, Allianz, Generali, Aegon, Reaal, Delta Lloyd, BDM en Amlin SE genoemd worden.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het vonnis van 31 oktober 2018 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de dagvaarding aan gedaagde 9 op de voet van art. 118 Rv,
  • de akte na tussenvonnis tevens houdende verzoek om rectificatie van Ravestein, met producties,
  • de antwoordakte van verzekeraars, met producties,
  • de conclusie van antwoord namens Amlin SE, met producties,
  • de betekening van de dagvaarding aan de volmachtgevers van BDM en de mededeling bij e-mail van 1 mei 2019 namens verzekeraars dat de oorspronkelijke conclusie van antwoord geacht moet worden ook namens hen te zijn genomen;
- het rolbericht d.d. 23 mei 2019 aan partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Partijen

2.1
Ravestein heeft zoals hiervoor vermeld, kennelijk zekerheidshalve, na het tussenvonnis de dagvaarding alsnog en naar behoren laten betekenen aan de volmachtgevers van BDM onder de Builders Risk polis (Axa, Allianz ESA, Zurich Insurance PLC en NV Asco, hierna: de achterliggende risicodragers) Zij zijn in de correspondentie met en in de administratie van de rechtbank ook aangeduid als gedaagden 10-14. Partijen noemen de achterliggende risicodragers niet in de koppen van hun processtukken, zodat ook de rechtbank hen niet vermeldt in de kop van dit vonnis. In het tussenvonnis is beslist dat de Builders’ Risks polis, waaronder zij risicodragers zijn, voor de beoordeling van de vorderingen belang mist; daarom is ook niet beslist op het verweer van BDM, die slechts op die polis betrokken is. Nu met de betekening vast staat dat zij op de hoogte zijn en met de e-mail namens verzekeraars buiten kijf staat dat de achterliggende risicodragers, voor zover nodig, geacht moeten worden in het geding verschenen te zijn en vertegenwoordigd worden door de advocaat die ook gedaagden 1 tot en met 9 bijstaat en namens hen verweer voert, behoeft in zoverre aan hun positie geen verdere aandacht te worden besteed.
2.2.1
Wat de positie van Amlin SE betreft heeft Ravestein verzocht om alsnog in te stemmen met rectificatie, zodat voor de naam van Amlin (PLC) Amlin SE wordt gelezen. Zij voert daartoe aan dat vergissingen in een naam in een zaak als deze geen consequenties dienen te hebben, mits de wederpartij door de vergissing niet in een redelijk belang wordt geschaad. Hiervan is in de visie van Ravestein in casu geen sprake. Zij wijst er in dit verband op dat de dagvaarding Amlin SE zal hebben bereikt. Amlin SE is ontstaan na fusie, heeft de ondernemingsactiviteiten van Amlin (PLC) voortgezet en heeft haar "
principal place of business" en "
registered office address" op het adres in Londen waar de dagvaarding is betekend. Voorts heeft één advocaat zich gesteld namens alle gedaagden, ook Amlin (PLC). Het moet ervoor worden gehouden dat dit is geschied op instructie van Amlin SE als
leader. Voor Amlin SE moet duidelijk zijn geweest dat de dagvaarding voor haar is bedoeld. Ravestein zal immers uiteraard hebben gewild de Amlin-entiteit te dagvaarden die op deze polis betrokken is. Niet valt in te zien hoe Amlin SE door rectificatie in haar belangen zou worden geschaad. Ravestein heeft belang bij deze rectificatie, ondanks de omstandigheid dat Amlin SE inmiddels ook na separate dagvaarding ex art. 118 Rv partij is in de procedure, om in het kader van verjaring jegens Amlin SE een beroep te kunnen doen op de oorspronkelijke betekening van de dagvaarding.
2.2.2
Verzekeraars verzetten zich tegen inwilliging van dit verzoek. Er is sprake van een bindende eindbeslissing op dit punt in het tussenvonnis zonder dat is voldaan aan de voorwaarden om daarvan terug te komen. De rechten en verplichtingen uit of krachtens overeenkomsten van schadeverzekering die behoren of behoord hebben tot het
door Amlin Europe N.V. uitgeoefende directe schadeverzekeringsbedrijf zijn bovendien overgegaan op Amlin SE en nimmer overgedragen of overgedragen geweest aan Amlin (PLC). Amlin SE is statutair gevestigd in Brussel, met vestigingen in Amstelveen en Rotterdam, niet in Londen. De rechtbank begrijpt, mede gelet op hetgeen verzekeraars eerder over dit onderwerp hebben aangevoerd, dat Amlin (PLC) belang heeft bij dit verweer, omdat zij de risicodrager niet is geweest.
2.2.3
In het tussenvonnis heeft de rechtbank onder 4.1 overwogen dat Amlin (PLC) niet meer bestaat, zodat Ravestein in haar vorderingen jegens Amlin (PLC) niet ontvangen kan worden. Voorts heeft de rechtbank, nu verzekeraars geen algehele niet ontvankelijkheid hadden bepleit en Amlin SE de leidend verzekeraar en risicodrager onder de betreffende polissen is, Ravestein in de gelegenheid gesteld haar alsnog in de procedure te betrekken. Dat is inmiddels gebeurd.
De rechtbank ziet in hetgeen Ravestein nog heeft aangevoerd geen aanleiding om op deze bindende eindbeslissing terug te komen. Ravestein mist voorts belang bij haar rectificatieverzoek. Amlin SE is immers nu partij en heeft zich niet op verjaring beroepen; in de aan deze procedure voorafgaande behandeling van de schade is de dekking ook niet (door Amlin SE als
leader) geweigerd en daarvan is in rechte niet teruggekomen; het gaat slechts om een geschil omtrent de omvang van de schade.
De naam van gedaagde 1 wordt dus niet gerectificeerd en bij eindvonnis, dat mede jegens Amlin SE zal worden gewezen, zal dan ook Ravestein in haar vordering jegens Amlin (PLC) niet ontvankelijk worden verklaard.
Inhoudelijk
2.3
Bij het tussenvonnis is, in 4.8, overwogen dat bij de vaststelling van de schade dient te worden betrokken dat reparatie ertoe dient te leiden dat de ponton met de Skylift 2 weer als vanouds kan worden ingezet voor haar, verzekeraars bekende, bezigheden. Dat brengt mee dat na reparatie zowel de Aboma certificering op de kraan als de Lloyds certificering op het ponton met de Skylift 2 als
deck equipmentverkregen moet kunnen worden, althans zodanige keuring dat de Skylift 2 weer kan worden ingezet voor hetzelfde doel.
Verzekeraars hebben de rechtbank verzocht op dit oordeel terug te komen, omdat de kraan al niet aan de eisen voldeed op de datum van het ongeval. Zij beroepen zich daartoe op het rapport van de door hen ingeschakelde expert [naam 1] , van [naam bedrijf 1] (hierna: [naam 1] ). Het citaat dat zij noemen volstaat daartoe echter niet; [naam 1] zelf vermeldt dat de kraan, na opwaardering en uitrusting met een superlift, is goedgekeurd door Aboma.
De rechtbank ziet in dit onvoldoende onderbouwde verzoek dus geen reden om terug te komen van haar oordeel, nog daargelaten dat daarop (nog) geen beslissing genomen kan worden zo lang Ravestein zich hierover niet heeft kunnen uitlaten.
Bereddingskosten
2.4
Wegens bereddings- en bergingskosten hebben verzekeraars € 55.000,00 aan Ravestein betaald. Ravestein vordert echter € 198.519,06. Bij het tussenvonnis zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de bereddingskosten.
Ravestein heeft wederom verwezen naar haar productie 13, een spreadsheet dat allerlei personeelskosten en kosten van opslag, kade- en pontonhuur vermeldt. Het gaat hier, zo stelt Ravestein, in de eerste plaats om bereddingskosten, derhalve kosten ter vermijding en beperking van schade, maar de betreffende kosten kunnen ook worden gezien als kosten ter vaststelling van de schade. Een groot deel van de kosten ziet op het gedurende 102 dagen huren van kaderuimte en een ponton, met het oog op inspectie door de experts en eventuele reparatie. Voor het overige gaat het kennelijk om het verschil in uurtarief van het ingezette personeel van Ravestein: vergoed is het interne tarief, terwijl Ravestein aanspraak maakt op het aan derden te berekenen tarief.
Ravestein stelt voor over de omvang van de bereddingskosten een vraag aan de te benoemen deskundige te stellen.
Verzekeraars menen dat met de betaling van € 55.000 de totale kosten van algemene assistentie bij de berging en in zekerheid stellen van de Skylift 2, als vastgesteld door de expert, zijn vergoed. Ravestein onderbouwt haar vordering onvoldoende. Voor zover zij het oog heeft op kade- en pontonhuur gaat het om niet onder de Marine Hull polis gedekte gevolgschade.
2.5
Geen van partijen geeft aan dat er specifieke afspraken -in de polis of elders- tussen hen gelden met betrekking tot dit soort kosten. Het komt dus aan op de algemene dekkingsomschrijving (onder meer in par. 19 en 20) van de Marine Hull polis en hetgeen gebruikelijk is in de Engelse markt, mede gelet op de MIA. Volgens de polis wordt de omvang van de schade vastgesteld door de experts. De expert van verzekeraars, [naam 1] , heeft hier de personeelskosten aangemerkt als gedekte schade, doch met inachtneming van de geschatte daadwerkelijke kosten voor de inzet van personeel door Ravestein, derhalve tegen intern tarief. Aan de nu gevorderde kosten voor huur van kade en ponton is in het expertiserapport geen aandacht besteed.
2.6
Waar het de personeelskosten betreft kan Ravestein geen aanspraak maken op schadevergoeding aan de hand van de door haar jegens klanten berekende, externe, uurtarieven. Haar schade is immers beperkt tot de interne tarieven; wat zij misloopt met het verschil tussen in- en externe tarieven is haar winst, maar daarvoor bestaat onder de polis geen dekking. Dat de door Halyard Survey berekende uurtarieven -die in algemene zin redelijk voorkomen- niet overeenkomen met haar interne tarieven heeft Ravestein niet onderbouwd gesteld, hetgeen, gelet op de haar geboden gelegenheid om concreet op de bereddingskosten in te gaan, wel op haar weg had gelegen. In zoverre zal haar vordering worden afgewezen.
2.7
Het grootste deel van het betwiste bedrag betreft echter kosten van ponton- en kadehuur. Ravestein heeft die kosten niet met facturen onderbouwd en ook niet specifiek toegelicht; zij heeft slechts gesteld dat de kosten noodzakelijk waren om inspectie en, eventueel, reparatie mogelijk te maken. Verzekeraars hebben, hoewel zij gewezen hebben op het ontbreken van specifieke bewijsstukken, op zichzelf niet betwist dat deze kosten zijn gemaakt. Daarvan gaat de rechtbank dan ook voorlopig uit.
Die kosten kunnen echter, gegeven de onderbouwing, niet worden beschouwd als bereddingskosten in de zin van kosten ter vermijding en beperking van schade. Het gaat immers kennelijk slechts om opslag na berging. Van mogelijk verder toenemende schade was op dat moment geen sprake en daarover stelt Ravestein ook niets.
2.8
Dan resteert de mogelijkheid dat het maken van deze kosten noodzakelijk was om de expert van verzekeraars -en/of een eventuele gezamenlijke expert- in staat te stellen zich een oordeel te vormen over de schade.
Deze, gebruikelijke, kosten moeten in beginsel geacht worden onder de Marine Hull polis gedekt te zijn voor zover het maken daarvan redelijk was en zij qua omvang redelijk zijn. Of 102 dagen kade- en pontonhuur tegen de genoemde tarieven redelijkerwijs nodig waren zal de rechtbank aan de te benoemen deskundige voorleggen.
2.9
schade- deskundige
2.9.1
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over benoeming van een deskundige als bedoeld in 4.9 van het tussenvonnis (per abuis in het dictum van het tussenvonnis aangeduid als 4.8) en hadden daarover overeenstemming bereikt, in die zin dat zij benoeming wensten van een expert, werkzaam bij Van Woerkom Nobels & Ten Veen. Bij navraag is gebleken dat deze expert het deskundigenbericht niet uit kan brengen. De rechtbank zal, tegen die achtergrond, [naam 2] , verbonden aan The Waves Group, benoemen; partijen hebben laten weten met zijn benoeming in te kunnen stemmen.
2.9.2
Partijen zijn ook in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vragen, doch daarover hebben zij geen overeenstemming bereikt. Ravestein heeft aangegeven geen bijzondere vragen te hebben. Verzekeraars wensen kennelijk dat de rechtbank bepaalt dat partijen aan de deskundige elk hun eigen vragen kunnen stellen. Daartoe zal de rechtbank niet overgaan. Aan de deskundige zullen de in het dictum geformuleerde vragen worden voorgelegd. Wel kan elk van partijen aan de deskundige, zo nodig, nadere toelichting vragen.
2.9.3
Het voorschot op de kosten van de deskundige zal door verzekeraars worden gedragen, nu dekking als zodanig vast staat. Verzekeraars dienen ook zorg te dragen voor vertaling van de relevante stukken in het Engels, opdat de deskundige daarvan kennis kan nemen. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen samen bepalen welke stukken vertaling behoeven; dat dienen in ieder geval de tussenvonnissen en het proces-verbaal te zijn.
2.1
overig
Elke verdere beslissing wordt aangehouden tot na het deskundigenbericht. Indien Amlin SE prijs stelt op een comparitie voordien dient zij dat binnen twee weken na heden, dus uiterlijk 18 maart 2020, te laten weten. Zij kan er ook voor kiezen om zich eerst in haar conclusie na deskundigenbericht uit te laten over de wenselijkheid van een comparitie. In dat geval gaat de rechtbank ervan uit dat hetgeen door verzekeraars is aangevoerd op de comparitie die vooraf is gegaan aan het tussenvonnis mede namens haar is gezegd.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
beveelt een deskundigenonderzoek ter beantwoording van de volgende vragen.
Verzoek aan de deskundige:
Wilt u onderstaande vragen zo duidelijk mogelijk beantwoorden en uw antwoorden toelichten en voor zover mogelijk van bewijsstukken voorzien?
a. kosten: was het noodzakelijk dat een ponton en een gedeelte van de kade werden gehuurd teneinde inspectie en eventueel reparatie van de Skylift 2 mogelijk te maken?
Zo ja, gedurende welke periode? Zijn de daarvoor in rekening gebrachte kosten gebruikelijk?
b. schade: wat waren, ten tijde van het ongeval, de kosten van volledig herstel geweest, dat wil zeggen zodanig herstel dat de Skylift 2 haar keur en de ponton Skyline Barge 22 haar klasse weer had gekregen en voor hetzelfde (internationale) werk hadden kunnen worden ingezet als voor het ongeval?
Indien zodanig herstel technisch niet mogelijk was geweest, kunt u dat dan nader toelichten? Wat waren in dat geval de alternatieven en de daarmee gemoeide kosten?
c. zou, na dat herstel, Ravestein door dat herstel in een betere positie hebben verkeerd dan zij voor het ongeval verkeerde? zo ja, kunt u het verschil (nieuw voor oud of anderszins) kwantitatief weergeven?
d. hebt u nog andere opmerkingen die voor de beslissing van belang zijn?
3.2.
benoemt tot deskundige: [naam 2] ,
consultant naval architect, verbonden aan
[naam bedrijf 2] , [adres bedrijf]
emailadres: [mailadres] ,
het voorschot
3.3.
bepaalt dat verzekeraars het voorschot ad GBP 30.240 (althans de tegenwaarde daarvan in Euro’s) incl. BTW, dienen over te maken
binnen twee wekenna de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak,
3.4.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot,
het onderzoek
3.5.
bepaalt dat verzekeraars het procesdossier, althans de onder 2.9.3 bedoelde gedeelten daarvan in Engelse vertaling aan de deskundige dienen te doen toekomen,
3.6.
wijst de deskundige er op dat:
  • de deskundige voor aanvang van het onderzoek dienen kennis te nemen van de Leidraad deskundige in civiele zaken (te raadplegen op
  • de deskundige het onderzoek pas na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot dient aan te vangen,
  • de deskundige het onderzoek onmiddellijk dient te staken en contact dient op te nemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
  • de deskundige partijen bij een onderzoek van een object ter plaatse gelegenheid dient te bieden dit onderzoek bij te wonen; indien slechts één partij, althans niet alle partijen, bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig is of zijn, de deskundige dit onderzoek niet mogen uitvoeren, tenzij alle partijen zijn uitgenodigd om bij dat onderzoek aanwezig te zijn, en dat uit het rapport moet blijken dat hieraan is voldaan,
  • indien partijen bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig zijn geweest, uit het rapport moet blijken welke opmerkingen zij hebben gemaakt en welke verzoeken zij hebben gedaan, en hoe de deskundige hierop heeft gereageerd,
3.7.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien die daarom verzoekt, de deskundige toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek,
het schriftelijk rapport
3.8.
draagt de deskundige op om uiterlijk zes maanden na het schriftelijk bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend bericht ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie,
3.9.
wijst de deskundige er op dat:
  • uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd,
  • de deskundige een concept van het rapport aan partijen dient toe te zenden, opdat partijen de gelegenheid krijgen binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop dient te vermelden,
3.10.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren,
overige bepalingen
3.11.
bepaalt dat de zaak op de parkeerrol zal komen van 7 oktober 2020,
3.12.
draagt de griffier op de zaak op een eerdere rol te plaatsen:
  • indien het voorschot niet binnen de daarvoor bepaalde (eventueel verlengde) termijn is ontvangen: voor akte uitlating voortprocederen aan beide zijden op een termijn van twee weken of
  • na ontvangst ter griffie van het deskundigenbericht: voor conclusie na deskundigenbericht, eerst aan de zijde van Ravestein op een termijn van vier weken,
3.13.
verklaart de beslissing over het voorschot uitvoerbaar bij voorraad,
3.14.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. J.F. Koekebakker en mr. D. van Dooren en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2020. [1]
106/

Voetnoten

1.106/1582./2457