ECLI:NL:RBROT:2020:2286

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
ROT 19/5800
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake verlaagde uitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. G.A.S. Maduro, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. V.E. van Dijk. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij haar uitkering op grond van de Participatiewet met 30% was verlaagd. Eiseres stelde dat zij tijdig beroep had ingesteld, omdat zij op 11 oktober 2019 een gesprek had gehad met een medewerker van verweerder, waarin zij haar bezwaren had geuit. Zij meende dat de gespreksnotitie als pro forma beroepschrift moest worden aangemerkt en dat verweerder deze aan de rechtbank had moeten doorsturen.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de notitie van het telefoongesprek niet kan worden aangemerkt als een pro forma beroepschrift. De rechtbank concludeerde dat het beroepschrift pas op 14 november 2019 was ontvangen, wat na de termijn van zes weken was. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat zij door psychische klachten niet in staat was om tijdig beroep in te stellen. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de beroepsgronden tegen de opgelegde maatregel niet verder zijn besproken.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/5800

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. G.A.S. Maduro,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. V.E. van Dijk.

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2019 (het primair besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 1 juli 2019 gedurende één maand met 30% verlaagd.
Bij besluit van 1 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld dat op 14 november 2019 door de rechtbank is ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank zal allereerst nagaan of eiseres tijdig beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit. Uit artikel 6:4, derde lid, van de Awb, volgt dat uitsluitend schriftelijk beroep kan worden ingesteld. Op grond van artikel 6:7 van de Awb is de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, in dit geval op 2 oktober 2019. Dit betekent dat de termijn voor het instellen van beroep eindigde op 13 november 2019. Het beroepschrift is op 14 november 2019 door de rechtbank ontvangen.
2. Eiseres stelt dat zij tijdig beroep heeft ingesteld en zij voert in dat kader aan dat zij op 11 oktober 2019 met een medewerker van verweerder een gesprek heeft gevoerd waarin zij heeft aangegeven het niet eens te zijn met de beslissing op bezwaar en dat het verslag van dat gesprek op grond van vaste rechtspraak (de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM7239) als voorlopig beroepschrift diende te worden aangemerkt. Verweerder had daarom, zo stelt eiseres, de gespreksnotitie op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan de rechtbank moeten doorsturen. Voor zover sprake zou zijn van een termijnoverschrijding is deze naar de mening van eiseres verschoonbaar. Eiseres stelt verder dat zij gedurende de beroepstermijn doende is geweest hulp te zoeken voor het indienen van een beroepschrift en dat zij gelet op haar psychische klachten niet in staat was zelf tijdig beroep in te stellen of te laten instellen.
3. De rechtbank oordeelt dat, anders dan eiseres stelt, een eventuele notitie van het telefoongesprek van 11 oktober 2019 niet kan worden aangemerkt als een pro forma beroepschrift dat door verweerder aan de rechtbank had moeten worden doorgezonden. De door eiseres aangehaalde rechtspraak ziet op situaties waarin de betrokkene telefonisch zijn bezwaren tegen een primair besluit kenbaar maakte bij het bestuursorgaan dat tot het beslissen op het bezwaar bevoegd was. Een dergelijke situatie speelt in onderhavige zaak niet nu het hier gaat om de vraag of het beroep bij de rechtbank tijdig is ingediend. Dat er telefonisch contact is geweest met verweerder over de beslissing op het bezwaar is voor deze beoordeling niet relevant. Geconcludeerd wordt dan ook dat er sprake is van een termijnoverschrijding.
4. Ter beoordeling staat vervolgens of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is in de zin van artikel 6:11 Awb. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. De verklaring van eiseres dat zij psychische klachten heeft en gedurende de beroepstermijn bezig is geweest hulp te zoeken om een beroepschrift in te dienen, is onvoldoende om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voor haar redelijkerwijs niet mogelijk was om tijdig (pro-forma) beroep in te stellen. Het door eiseres ingediende specialistenbericht van 15 februari 2016 leidt niet tot een ander oordeel. Uit deze brief volgt niet dat eiseres ten tijde van de beroepstermijn niet in staat kon worden geacht beroep in te stellen of hiervoor de hulp van derden in te roepen. Eiseres heeft ook geen andere redenen genoemd op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.
5. Op grond van het bovenstaande is het beroep niet-ontvankelijk. Dit houdt in dat de beroepsgronden tegen de opgelegde maatregel niet worden besproken.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Huis-Grondman, griffier. De uitspraak gedaan op 17 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.