In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [naam kind], geboren in 2007. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld bij beschikking van 15 maart 2019 en liep tot 15 maart 2020. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, de vader, en een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West Zuid-Holland (GI) aanwezig waren. De stiefvader was opgeroepen maar is niet verschenen.
De moeder heeft tijdens de zitting aangegeven dat zij eerder systeemtherapie wilde starten, maar dat de vader hier niet mee instemde. Hierdoor is er geen hulpverlening op gang gekomen. De vader uitte zijn onvrede over de wisselende jeugdbeschermers en gaf aan dat de situatie sinds de ondertoezichtstelling nagenoeg ongewijzigd is gebleven, hoewel hij inmiddels regelmatig contact heeft met [naam kind].
De kinderrechter heeft vastgesteld dat [naam kind] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd door de complexe opvoedsituatie en de gebrekkige communicatie tussen de ouders. Er is geen hulpverlening ingezet, wat mede te wijten is aan de wisselende jeugdbeschermers. De kinderrechter heeft daarom besloten de ondertoezichtstelling van [naam kind] te verlengen voor de duur van zes maanden, tot 15 september 2020, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 17 maart 2020. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoekers en andere belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.