ECLI:NL:RBROT:2020:2363

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
ROT 19/2389
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de hoogte van het dagloon in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die sinds 11 juni 2018 als uitzendkracht werkzaam was, had zich op 16 november 2018 ziekgemeld. De verweerder had op 4 december 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend, berekend naar een dagloon van € 92,29, gebaseerd op 65 loondagen. Eiser was het niet eens met deze berekening en stelde dat er in juli en augustus 2018 geen loondagen waren, waardoor verweerder ten onrechte van 65 loondagen was uitgegaan. De rechtbank heeft het procesverloop besproken, waarbij eiser en verweerder hun standpunten hebben toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de referteperiode van 11 juni 2018 tot en met 9 september 2018 liep, wat resulteerde in 65 loondagen. De rechtbank oordeelde dat de berekening van het dagloon door verweerder correct was, en dat het betrekken van de ZW-uitkering in de berekening in het voordeel van eiser was. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/2389

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser met ingang van 16 november 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (Zw) toegekend, berekend naar een dagloon van € 92,29.
Bij besluit van 3 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2020. Eiser is verschenen. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om - onder andere - verweerder in de gelegenheid te stellen een schriftelijke reactie in te dienen naar aanleiding van de door eiser ter zitting overgelegde stukken. Tevens heeft de rechtbank verweerder verzocht te reageren op de stelling van eiser dat hij in juli/augustus 2018 geen ZW-uitkering heeft ontvangen.
Verweerder heeft bij brief van 21 februari 2020 gereageerd en twee bijlagen meegezonden (te weten: informatie met betrekking tot genoten ZW-uitkering uit “Suwinet” en een wijzigingsformulier van 3 augustus 2018).
Eiser heeft bij brief van 25 februari 2020 gereageerd en nadere stukken ingediend (te weten: betalingsspecificaties van 1 augustus 2018, 6 augustus 2018, 13 augustus 2018 en 20 augustus 2018.)
Partijen hebben aangegeven geen nadere zitting te wensen, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eiser heeft, voor zover hier van belang, sinds 11 juni 2018 gewerkt als uitzendkracht voor [naam bedrijf 1] . Deze (ex-)werkgever heeft eiser met ingang van 19 juli 2018 ziekgemeld bij verweerder. Het dienstverband van eiser met [naam bedrijf 1] . is per die datum verbroken. Eiser heeft in dat kader een ZW-uitkering ontvangen. Met ingang van 20 augustus 2018 is eiser hersteld gemeld. Eiser heeft vervolgens voor [naam bedrijf 2] werkzaamheden verricht. Eiser en [naam bedrijf 1] . hebben per 20 september 2018 met elkaar een nieuwe uitzendovereenkomst gesloten, waarna eiser weer voor [naam bedrijf 1] . heeft gewerkt.
1.2.
Op 16 november 2018 heeft eiser zich ziekgemeld. Naar aanleiding hiervan is eiser bij het primaire besluit een ZW-uitkering toegekend per 19 november 2018. Verweerder heeft het dagloon van eiser vastgesteld op € 92,29. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
2. Eiser voert in beroep aan dat zijn dagloon niet juist is vastgesteld. In juli 2018 en in een gedeelte van augustus 2018 heeft hij niet gewerkt voor het uitzendbureau, zodat die dagen niet kunnen worden opgeteld ter berekening van het dagloon. Volgens eiser waren er geen loondagen in voornoemde periode en is verweerder dan ook ten onrechte uitgegaan van 65 loondagen. Verweerder had moeten uitgaan van 35 loondagen, aldus eiser.
3.1.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de ZW wordt voor de berekening van het ziekengeld waarop op grond van deze wet recht bestaat als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, is ingetreden, verdiende in de dienstbetrekking waaruit hij door ziekte ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv), met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
Op grond van artikel 15, tweede lid, van de ZW worden bij algemene maatregel van bestuur, onder meer wanneer de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, korter heeft geduurd dan het jaar, bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld.
3.2.
Deze regels zijn gesteld bij het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit).
In artikel 5, eerste lid, van het Dagloonbesluit is – kort gezegd – bepaald hoe het dagloon van een uitkering op grond van de WW wordt berekend.
In artikel 5, achtste lid, van het Dagloonbesluit is bepaald dat, indien het loon in de referteperiode geheel of gedeeltelijk heeft bestaan uit ziekengeld, voor de toepassing van het eerste lid het ziekengeld de som van de uitkomst is van de volgende berekening per aangiftetijdvak:
(100 x G) / H
waarbij:
G staat voor het ziekengeld; en
H staat voor:
a. 70; of
b. indien het uitkeringspercentage hoger is dan 70%, het uitkeringspercentage
waarnaar het ziekengeld is berekend.
Ingevolge artikel 12b, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt onder referteperiode in dit hoofdstuk verstaan de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken, bedoeld in artikel 29, derde lid, van de ZW is ingetreden, of waarin het recht op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1 van de Wazo is ontstaan.
Ingevolge het tweede lid van het Dagloonbesluit eindigt, in afwijking van het eerste lid, de referteperiode op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de dienstbetrekking is geëindigd, indien de datum van eindiging van die dienstbetrekking is gelegen voor het einde van de referteperiode, bedoeld in het eerste lid.
Op grond van artikel 12c, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt, voor zover hier van belang, onder loon verstaan het loon genoten in de referteperiode uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden.
In het tweede lid van voornoemd artikel is bepaald dat in dit hoofdstuk onder loon tevens wordt verstaan de som van het loon, bedoeld in het eerste lid, genoten in de referteperiode uit elkaar opvolgende dienstbetrekkingen bij dezelfde werkgever indien:
a. ten aanzien van al deze dienstbetrekkingen een schriftelijk beding als bedoeld in artikel 691, tweede lid, van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek was opgenomen;
b. al deze dienstbetrekkingen van rechtswege zijn geëindigd door inroeping van dat beding; en
c. de werknemer gedurende de tussen de elkaar opvolgende dienstbetrekkingen liggende dagen recht op ziekengeld had.
Ingevolge het derde lid van voornoemd artikel geldt, indien het tweede lid van toepassing is, tevens als loon het ziekengeld dat is uitgekeerd gedurende de tussen de elkaar de elkaar opvolgende dienstbetrekkingen liggende dagen. Het ziekengeld wordt gesteld op de uitkomst van de berekening, bedoeld in artikel 5, achtste lid.
Op grond van artikel 12e, eerste lid, van het Dagloonbesluit is het dagloon van uitkeringen op grond van de ZW de uitkomst van de volgende berekening:
[(A-B) x 108/100 + C] / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in de referteperiode heeft genoten;
C staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert; en
D staat voor 261, dan wel, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden, is aangevangen na aanvang maar voor het einde van de referteperiode, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode.
Op grond van artikel 12d, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
4.1.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of verweerder terecht van 65 loondagen is uitgegaan bij de berekening van het dagloon. In dat kader overweegt de rechtbank het volgende.
4.2.
Bepalend is allereerst dat eiser wordt geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan. De referteperiode loopt in dit geval van 11 juni 2018 tot en met 9 september 2018, zijnde 13 weken maal 5 dagen, hetgeen uitkomt op 65 loondagen. Dit zijn de dagen waarop eiser had kunnen werken en waarmee gerekend moet worden. Anders dan eiser veronderstelt, kunnen de dagen waarop eiser een ZW-uitkering heeft genoten (gelet op het bepaalde in artikel 12c van het Dagloonbesluit) worden betrokken. Daarbij komt dat, zoals verweerder terecht in de brief van 21 februari 2020) heeft opgemerkt, het betrekken van ziekengeld in de dagloonberekening een dagloonverhogend effect heeft. Het betrekken van de ZW-uitkering is dus juist in het voordeel van eiser.
Uitgangspunt voor de vaststelling van het dagloon is verder in beginsel de opgave van het genoten loon en de inkomstenverhouding door de werkgever in de polisadministratie (Suwinet). Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) mag verweerder in beginsel uitgaan van de juistheid van de gegevens uit de polisadministratie, tenzij noodzakelijke gegevens ontbreken of wordt aangetoond dat deze gegevens onjuist zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 19 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2789).
4.3.
De rechtbank is niet gebleken dat noodzakelijke gegevens in de polisadministratie ontbreken dan wel deze gegevens onjuist zijn; eiser heeft dat niet aangetoond. De rechtbank stelt vast dat uit deze gegevens volgt dat eiser in de referteperiode een bedrag van bruto € 1.946,20 aan ZW-uitkering heeft ontvangen. Dit volgt ook uit de betalingsspecificaties die eiser zelf heeft overgelegd. Verder volgt uit de polisadministratie dat eiser van [naam bedrijf 1] . aan sv-loon in de referteperiode € 3.111,32 heeft ontvangen (€ 932,42 + € 1851,36 + € 336,54). Dat zijn de voor de berekening van het dagloon relevante bedragen. Dat eiser naar ter zitting gesteld in de referteperiode ook loon van [naam bedrijf 2] heeft ontvangen, maakt dat niet anders. Zoals verweerder (in de brief van 21 februari 2020) heeft toegelicht, wordt op grond van artikel 12c van het Dagloonbesluit slechts onder loon verstaan, hetgeen in de referteperiode aan loon is genoten in de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden, dan wel de som van het loon in de referteperiode uit elkaar opvolgende dienstbetrekkingen bij dezelfde werkgever. In dat kader is van belang dat eiser tijdens de referteperiode ziek is geworden uit de dienstbetrekking met [naam bedrijf 1] . Eiser heeft vervolgens, na te zijn hersteld, bij [naam bedrijf 2] (binnen de referteperiode) arbeid verricht. Nu [naam bedrijf 2] echter niet kan worden aangemerkt als dezelfde werkgever, kan het bij [naam bedrijf 2] genoten loon niet worden betrokken.
4.4.
Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder, met de navolgende berekening (overeenkomstig onder meer artikel 12e van het Dagloonbesluit), het dagloon terecht heeft bepaald op € 92,29:
€ 3111,32 (sv-loon: A) - € 131,17 (vakantietoeslag: B) = € 2980,15 x 108/100 (vakantiebijslag) = € 3.218,56
ZW-uitkering (C) € 1.946,20 x 100/70 = € 2780,29
Totaal aan inkomsten € 3.218,56 (sv-loon) + € 2.780,29 (ZW-uitkering) = € 5.998,85
€ 5.998,85 : 65 (loondagen: D) = € 92,29
5. Gezien het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Het beroep is daarom ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.J. Holland, griffier. De uitspraak is gedaan op 20 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is buiten staat.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.