Op 13 maart 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in drie samenhangende zaken (ROT 19/6218, ROT 19/6220 en ROT 19/6222) betreffende de definitieve vaststelling en terugvordering van kindgebonden budget, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, had beroep ingesteld tegen de besluiten van de Belastingdienst Toeslagen, die haar bezwaren tegen eerdere besluiten ongegrond had verklaard. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en na sluiting van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst in zijn besluiten niet voldoende rekening heeft gehouden met de situatie van eiseres en haar gezin. In de eerste zaak (ROT 19/6218) ging het om de definitieve vaststelling van het kindgebonden budget, waarbij de rechtbank oordeelde dat eiseres ten onrechte niet was gehoord. In de tweede zaak (ROT 19/6220) betrof het de zorgtoeslag, waarbij de rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst ten onrechte geen rekening had gehouden met de inkomsten van de zus van eiseres. In de derde zaak (ROT 19/6222) ging het om de kinderopvangtoeslag, waarbij de rechtbank oordeelde dat eiseres ten onrechte niet als toeslagpartner was aangemerkt.
De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en droeg de Belastingdienst op om binnen vier weken nieuwe besluiten te nemen. Tevens werd bepaald dat de Belastingdienst het betaalde griffierecht van € 141,- aan eiseres moest vergoeden en dat de proceskosten tot een bedrag van € 525,- vergoed moesten worden. De uitspraak werd openbaar gedaan door rechter F.P.J. Schoonen, in aanwezigheid van griffier I.F.A.M. Errington-Quaedvlieg.