3.5.Nu eiser door de ingebrekestelling van 2 januari 2019 verweerder heeft aangemaand binnen twee weken uitspraak op bezwaar te doen, mocht verweerder er verder van uitgaan dat hij geen behoefte meer had aan een hoorzitting (zie de uitspraak van het gerechtshof
Den Haag van 19 december 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:4016). Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser in de ingebrekestelling niet meer heeft aangegeven dat hij (ondanks de ingebrekestelling) gehoord wilde worden. 4. Verder is de vraag of de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum
1 januari 2017 op een te hoog bedrag is vastgesteld. Eiser stelt dat dit het geval is. Verweerder is van mening dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
5. Eiser is eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een bovenwoning met een oppervlakte van 172 m². Het bouwjaar is 1894.
6. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de onroerende zaak bepaald op de waarde die eraan moet worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom ervan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet WOZ blijkt dat de WOZ-waarde gelijk dient te zijn aan de prijs die de meest biedende koper betaalt na de meest geschikte voorbereiding.
7. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de onroerende zaak niet te hoog heeft vastgesteld. Met het door hem overgelegde taxatierapport van
[naam taxateur] van 10 oktober 2019 en de daarop gegeven toelichting ter zitting slaagt verweerder daarin. De taxateur concludeert voor de onroerende zaak tot een waarde van
€ 218.000,-.
8. De in het taxatierapport vermelde vergelijkingsobjecten – allen bovenwoningen – zijn bruikbaar bij de waardering, omdat deze op de belangrijkste waardebepalende kenmerken, zoals ligging, type, bouwjaar, oppervlakte en onderhoudstoestand voldoende vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak.
Verweerder maakt, gelet op de bij het taxatierapport gevoegde matrix, verder inzichtelijk hoe met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de onroerende zaak rekening is gehouden en maakt aannemelijk dat bij de waardering in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de onroerende zaak.
Nu de gemiddelde waarde van de vergelijkingsobjecten € 1.822,- per m² bedraagt en de waarde van de onroerende zaak € 1.267,- per m² bedraagt, kan niet worden gezegd dat de waarde te hoog is vastgesteld. Ook gelet op het eigen aankoopcijfer van € 350.000,- (zie pagina 4 van de notariële akte van levering van 14 februari 2018) kan niet worden gezegd dat de waarde te hoog is vastgesteld. Eiser bestrijdt dit alles ook niet.
9. Het beroep voor zover dat ziet op het bestreden besluit is dan ook ongegrond.
10. Indien het bestuursorgaan in gebreke is om tijdig een beslissing op bezwaar te nemen (waaronder de rechtbank mede verstaat: bekend te maken), is het op grond van artikel 4:17, eerste lid, in samenhang met artikel 7:14 van de Awb een dwangsom verschuldigd voor elke dag dat het in gebreke is en voor ten hoogste 42 dagen.
Op grond van artikel 4:17, derde lid, van de Awb is de eerste dag waarover een dwangsom verschuldigd is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
De dwangsom bedroeg op de datum van ontvangst van de ingebrekestelling de eerste veertien dagen € 20,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30,- per dag en de overige dagen € 40,- per dag.
Op grond van artikel 7:12, tweede lid, van de Awb wordt de beslissing bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan degene tot wie zij is gericht.