ECLI:NL:RBROT:2020:2559

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
C/10/593427 / FA RK 20-1858
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting van crisismaatregel op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) voor betrokkene met dissociatieve identiteitsstoornis

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 maart 2020 een beschikking gegeven inzake de voortzetting van een crisismaatregel op verzoek van de officier van justitie. Betrokkene, die recentelijk de diagnose Dissociatieve identiteitsstoornis heeft gekregen, vertoont ernstig suïcidal gedrag en heeft geen grip meer op haar leven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ambulante behandeling momenteel niet mogelijk is door de coronacrisis en dat de risico's te groot zijn om betrokkene thuis te laten. De officier van justitie heeft op 18 maart 2020 verzocht om voortzetting van de crisismaatregel die op 17 maart 2020 was opgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 maart 2020, die telefonisch plaatsvond, zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de psychiater en de arts van GGZ Delfland. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel en dat de voorgestelde verplichte zorg noodzakelijk is om de veiligheid van betrokkene te waarborgen. De rechtbank verleent een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor een periode van drie weken, tot en met 13 april 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/593427 / FA RK 20-1858
Betrokkenenummer: [nummer]
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 23 maart 2020 betreffende een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel als bedoeld in artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz)
op verzoek van:
de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam,hierna: de officier,
met betrekking tot:
[naam betrokkene],
geboren op [geboortedatum betrokkene] te [geboorteplaats betrokkene] ,
hierna: betrokkene,
wonende aan de [adres betrokkene] , [woonplaats betrokkene] ,
thans verblijvende in GGZ Delfland te Schiedam,
advocaat mr. A. van Toorn te Rotterdam.

1.Procesverloop

1.1.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 18 maart 2020, heeft de officier verzocht om voortzetting van de op 17 maart 2020 opgelegde crisismaatregel.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
 een afschrift van de beslissing tot het nemen van de crisismaatregel van 17 maart 2020;
 de medische verklaring opgesteld door C.M. Rijnberk, psychiater, van 17 maart 2020;
 de gegevens over eerder afgegeven machtigingen op grond van de Wet Bopz en de Wvggz, en
 de relevante politiegegevens en/of de strafvorderlijke- en justitiële gegevens.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 23 maart 2020. Vanwege de coronacrisis heeft de zitting telefonisch plaatsgevonden.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
 betrokkene met haar hierboven genoemde advocaat;
 S. Beijerman, psychiater, verbonden aan GGZ Delfland;
 N. Ari, arts, verbonden aan GGZ Delfland.
1.3.
De officier is niet ter zitting verschenen, omdat hij een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig achtte.

2.Beoordeling

2.1.
Criteria crisismachtiging
2.1.1.
Op grond van artikel 7:7 Wvggz in samenhang gelezen met artikel 7:8 Wvggz kan de rechter op verzoek van de officier met betrekking tot een persoon een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verlenen, indien de burgemeester ten aanzien van deze persoon op grond van artikel 7:1 Wvggz een crisismaatregel heeft genomen.
2.1.2.
Gelet op artikel 7:1 lid 1 Wvggz kan deze machtiging slechts worden verleend indien er onmiddellijk dreigend nadeel is, er een ernstig vermoeden bestaan dat het gedrag van een persoon als gevolg van een psychische stoornis dit dreigend nadeel veroorzaakt en met de crisismaatregel het ernstige nadeel kan worden weggenomen. Daarnaast is de crisissituatie dermate ernstig dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht en is er verzet als bedoeld in artikel 1:4 Wvggz tegen de zorg.
2.1.3.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er ten aanzien van betrokkene in de voorliggende zaak sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel. Het risico bestaat dat betrokkene zichzelf van het leven zal beroven dan wel ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen. Betrokkene heeft recent de diagnose Dissociatieve identiteitsstoornis gekregen. Zij heeft geen herinneringen meer aan de periode dat zij tussen de nul en twaalf jaar oud was. Zij is de tijd kwijt en heeft geen controle meer over zichzelf. Er gebeuren dingen die zijn van anderen hoort en die zij zich zelf niet kan herinneren. Betrokkene geeft aan dat zij last heeft van stemmen in haar hoofd die schreeuwen, lelijke dingen zeggen en de regie nemen. Haar behandelaren geven aan dat dit past bij de gestelde diagnose. Daarnaast stellen zij dat betrokkene op dit momenteel onvoldoende regie heeft over haar eigen veiligheid. Er zijn meerdere delen die het leven te zwaar vinden en die zich daarom van het leven willen beroven middels inname van medicatie. Daartoe heeft betrokkene inmiddels meerdere pogingen gedaan.
2.1.4.
De crisissituatie is zo ernstig dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht.
2.2.
Verplichte zorg
2.2.1.
Op basis van de medische verklaring en de mondelinge behandeling, acht de rechtbank de volgende in de crisismaatregel genomen vormen van verplichte zorg noodzakelijk om het ernstig nadeel af te kunnen wenden:
 het toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
 het beperken van de bewegingsvrijheid;
 het insluiten;
 het uitoefenen van toezicht op betrokkene;
 het onderzoek aan kleding of lichaam;
 het onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gevaarlijke voorwerpen;
 het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen, en
 het opnemen in een accommodatie.
2.2.2.
De overige door de officier verzochte vormen van verplichte zorg worden door de rechtbank niet noodzakelijk geacht, omdat de noodzakelijkheid daarvan niet (afdoende) is gemotiveerd en de behandelaar ter zitting gemotiveerd heeft verklaard dat deze niet nodig zijn om het ernstig nadeel af te wenden.
2.2.3.
Betrokkene verzet zich tegen deze zorg. Zij geeft tijdens de zitting aan dat ze het liefst naar huis wil zodat ze haar suïcidegedachten in de praktijk kan brengen. Thuis is er minder toezicht op haar waardoor ze de kans groter acht dat het zal lukken. De behandelaren van betrokkene geven aan dat het een gecompliceerde situatie is, daar langere opname niet wenselijk is voor betrokkene. De opname doet het toestandsbeeld van betrokkene zichtbaar verslechteren. De behandelaren geven aan dat ambulante behandeling de voorkeur geniet. Op het moment is het risico op suïcide echter te groot waardoor ambulante behandeling nog niet mogelijk is. Door de coronacrisis wordt ambulante zorg ook bemoeilijkt. Gelet op het voorgaande zijn er geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
2.2.4.
De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt dat rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
2.3.
Gelet op het voorgaande zal een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel worden verleend, welke machtiging een geldigheidsduur heeft van drie weken na heden.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel ten aanzien van [naam betrokkene] voornoemd;
3.2.
bepaalt dat bij wijze van verplichte zorg de maatregelen zoals opgenomen in rechtsoverweging 2.2.1. kunnen worden getroffen;
3.3.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 13 april 2020.
Deze beschikking is op 23 maart 2020 mondeling gegeven door mr. A.C. Hendriks, rechter, in tegenwoordigheid van C.D. van der Veeke, griffier, en op 24 maart 2020 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.