ECLI:NL:RBROT:2020:2560

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
C/10/593509 / FA RK 20-1896
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling op grond van de Wet zorg en dwang

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 maart 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënt, die lijdt aan een cognitieve stoornis, vermoedelijk dementie. Het verzoek tot voortzetting is ingediend door het CIZ, na een last tot inbewaringstelling van de burgemeester van Rotterdam op 18 maart 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt niet in staat was om zich te doen horen tijdens de mondelinge behandeling, die telefonisch plaatsvond vanwege de coronacrisis. De specialist ouderengeneeskunde heeft aangegeven dat de cliënt geen fysiek verzet vertoont, maar de advocaat van de cliënt heeft verklaard dat de cliënt duidelijk heeft aangegeven naar huis te willen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling overwogen dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de cliënt, wat een voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk maakt. De cliënt heeft 24-uurs hulp nodig bij haar dagelijkse levensbehoeften en kan niet meer met ambulante zorg worden geholpen. De rechtbank concludeert dat er voldaan is aan de criteria voor verzet, ondanks de twijfels van de specialist ouderengeneeskunde. De machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling is verleend voor de duur van zes weken, tot en met 4 mei 2020.

Deze beschikking is mondeling gegeven door rechter A.C. Hendriks en schriftelijk uitgewerkt op 24 maart 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/593509 / FA RK 20-1896
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 23 maart 2020 betreffende een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in artikel 37 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (hierna: Wzd)
op verzoek van:
CIZ,
met betrekking tot:
[naam cliënt],
geboren op [geboortedatum cliënt] ,
hierna: cliënt,
wonende aan de [adres cliënt] , [woonplaats cliënt] ,
thans verblijvende in verpleeghuis Laurens, locatie Stadzicht te Rotterdam,
advocaat mr. T.R. Hüpscher te Rotterdam.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen ter griffie op 19 maart 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
 de beschikking van de burgemeester van 18 maart 2020;
 de verklaring van D. van der Meer, arts, van 18 maart 2020, en
 de aanvraag van 19 maart 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 23 maart 2020. Vanwege de coronacrisis heeft de zitting telefonisch plaatsgevonden.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
 cliënt met haar hierboven genoemde advocaat;
 E. Popa, specialist ouderengeneeskunde, verbonden aan verpleeghuis Laurens.
1.3.
De rechtbank heeft vastgesteld dat cliënt niet in staat was zich te doen horen. De specialist ouderengeneeskunde geeft aan dat zij het, gezien het toestandsbeeld van cliënt, niet haalbaar acht dat cliënt bij de zitting aanwezig is. De advocaat van cliënt bevestigt dit en geeft aan dat het haar eerder ook niet gelukt is cliënt te spreken.

2.Beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 37 Wzd in samenhang gelezen met de artikelen 38 en 39 Wzd kan de rechter op verzoek van het CIZ met betrekking tot een persoon een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling verlenen, indien de burgermeester ten aanzien van deze persoon op grond van artikel 29 lid 1 en 2 Wzd een last tot inbewaringstelling heeft afgegeven.
2.2.
Op 18 maart 2020 heeft de burgemeester van de gemeente Rotterdam ten behoeve van cliënt in voorliggende zaak een last tot inbewaringstelling genomen.
2.3.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er
sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel waardoor een rechterlijke machtiging niet kan worden afgewacht. Het ernstig vermoeden bestaat dat het gedrag van cliënt als gevolg van haar psychogeriatrische aandoening, dit ernstig nadeel veroorzaakt.
2.4.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er ten aanzien van cliënt sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op het ontstaan van ernstig lichamelijk letsel bij cliënt. Bij cliënt is sprake van een cognitieve stoornis waarbij het vermoeden bestaat dat de stoornis samenhangt met dementie. De afgelopen zes weken is zij in haar thuissituatie hard achteruit gegaan. Zij is daar in de nachten gaan dwalen met onvoldoende kleding en zonder sleutel. In de nacht wordt zij gedesoriënteerd wakker waardoor zij wil opstaan en gaan douchen. Wanneer zij zich aankleedt trekt zij haar kleding verkeerd aan. Cliënt heeft 24-uurs hulp nodig bij de algemene dagelijkse levensbehoeften. Gezien de intensiteit van de hulp en begeleiding die voor haar nodig zijn, is het niet meer mogelijk om dit met ambulante zorg te bieden.
2.5.
Om het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel te voorkomen dan wel af te wenden is
voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk. Dit middel is ook geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen dan wel af te wenden en er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
2.6.
Tijdens de zitting geeft de specialist ouderengeneeskunde aan dat zij twijfelt of er voldaan is aan het criterium van verzet. Cliënt is goed benaderbaar en vriendelijk in de omgang. Zij geeft aan nog wel een beetje te moeten wennen op de afdeling maar toont geen fysiek verzet. De advocaat van cliënt geeft echter aan dat cliënt haar wel erg duidelijk heeft verteld naar huis te willen. Zij is ervan overtuigd dat zij het met hulp van thuiszorg en haar kinderen thuis wel moet kunnen redden. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat er sprake is van verzet door cliënt.
2.7.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de criteria voor een voortzetting van de inbewaringstelling. De machtiging zal worden verleend voor de verzochte duur van zes weken.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling ten aanzien van [naam cliënt] voornoemd;
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 4 mei 2020.
Deze beschikking is op 23 maart 2020 mondeling gegeven door mr. A.C. Hendriks, rechter, in tegenwoordigheid van C.D. van der Veeke, griffier, en op 24 maart 2020 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.