ECLI:NL:RBROT:2020:2561
Rechtbank Rotterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënt met vermoedelijke dementie
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 maart 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënt, vermoedelijk lijdend aan dementie. De cliënt, die voorheen thuis woonde met de hulp van thuis- en mantelzorg, kon na het overlijden van haar echtgenoot niet langer zelfstandig functioneren. De rechtbank ontving een verzoek van het CIZ om de inbewaringstelling voort te zetten, omdat de cliënt niet in staat was om zelfstandig voor haar zorg te zorgen en er sprake was van ernstig dreigend nadeel.
Tijdens de mondelinge behandeling, die telefonisch plaatsvond vanwege de coronacrisis, werd vastgesteld dat de cliënt niet in staat was zich te doen horen. De rechtbank heeft de situatie van de cliënt beoordeeld aan de hand van de Wzd, waarbij werd gekeken naar de noodzaak van de voortzetting van de inbewaringstelling. De specialist ouderengeneeskunde bevestigde dat de cliënt niet meer begreep wat er speelde, wat leidde tot de conclusie dat er geen sprake was van vrijwilligheid.
De rechtbank oordeelde dat er voldaan was aan de criteria voor de voortzetting van de inbewaringstelling, gezien de ernstige verwaarlozing en het risico op psychische schade voor het steunsysteem van de cliënt. De machtiging werd verleend voor de duur van drie weken, tot en met 13 april 2020. De beschikking werd mondeling gegeven door rechter A.C. Hendriks en schriftelijk uitgewerkt op 24 maart 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.