ECLI:NL:RBROT:2020:2561

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
C/10/593507 / FA RK 20-1894
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënt met vermoedelijke dementie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 maart 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënt, vermoedelijk lijdend aan dementie. De cliënt, die voorheen thuis woonde met de hulp van thuis- en mantelzorg, kon na het overlijden van haar echtgenoot niet langer zelfstandig functioneren. De rechtbank ontving een verzoek van het CIZ om de inbewaringstelling voort te zetten, omdat de cliënt niet in staat was om zelfstandig voor haar zorg te zorgen en er sprake was van ernstig dreigend nadeel.

Tijdens de mondelinge behandeling, die telefonisch plaatsvond vanwege de coronacrisis, werd vastgesteld dat de cliënt niet in staat was zich te doen horen. De rechtbank heeft de situatie van de cliënt beoordeeld aan de hand van de Wzd, waarbij werd gekeken naar de noodzaak van de voortzetting van de inbewaringstelling. De specialist ouderengeneeskunde bevestigde dat de cliënt niet meer begreep wat er speelde, wat leidde tot de conclusie dat er geen sprake was van vrijwilligheid.

De rechtbank oordeelde dat er voldaan was aan de criteria voor de voortzetting van de inbewaringstelling, gezien de ernstige verwaarlozing en het risico op psychische schade voor het steunsysteem van de cliënt. De machtiging werd verleend voor de duur van drie weken, tot en met 13 april 2020. De beschikking werd mondeling gegeven door rechter A.C. Hendriks en schriftelijk uitgewerkt op 24 maart 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/593507 / FA RK 20-1894
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 23 maart 2020 betreffende een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in artikel 37 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (hierna: Wzd)
op verzoek van:
CIZ,
met betrekking tot:
[naam cliënt],
geboren op [geboortedatum cliënt] ,
hierna: cliënt,
wonende aan de [adres cliënt] , [woonplaats cliënt] ,
thans verblijvende in verpleeghuis Humanitas, locatie Akropolis te Rotterdam,
advocaat mr. A. van Toorn te Rotterdam.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen ter griffie op 19 maart 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
 de beschikking van de burgemeester van 18 maart 2020;
 de verklaring van J.M. van Brussel, arts, van 18 maart 2020, en
 de aanvraag van 19 maart 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 23 maart 2020. Vanwege de coronacrisis heeft de zitting telefonisch plaatsgevonden.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
 cliënt met haar hierboven genoemde advocaat;
 S. Ormel, arts, verbonden aan verpleeghuis Humanitas;
 E. Miranova, specialist ouderengeneeskunde, verbonden aan verpleeghuis Humanitas.
1.3.
De rechtbank heeft vastgesteld dat cliënt niet in staat was zich te doen horen.

2.Beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 37 Wzd in samenhang gelezen met de artikelen 38 en 39 Wzd kan de rechter op verzoek van het CIZ met betrekking tot een persoon een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling verlenen, indien de burgermeester ten aanzien van deze persoon op grond van artikel 29 lid 1 en 2 Wzd een last tot inbewaringstelling heeft afgegeven.
2.2.
Op 18 maart 2020 heeft de burgemeester van de gemeente Krimpen aan den IJssel ten behoeve van cliënt in voorliggende zaak een last tot inbewaringstelling genomen.
2.3.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er
sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel waardoor een rechterlijke machtiging niet kan worden afgewacht. Het ernstig vermoeden bestaat dat het gedrag van cliënt als gevolg van haar psychogeriatrische aandoening, dit ernstig nadeel veroorzaakt.
2.4.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er ten aanzien van cliënt sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, gelegen in het bestaan van ernstige verwaarlozing. Daarnaast bestaat het risico dat er ernstige psychische schade zal optreden bij het steunsysteem van cliënt en bestaat er gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen. Het vermoeden bestaat dat er bij cliënt al enkele jaren sprake is van dementie. Tot voor kort is het altijd mogelijk geweest om de nadelen die hieruit voortvloeien, af te wenden met inzet van thuis- en mantelzorg. Een groot deel van de zorg werd door de echtgenoot van cliënt gedaan. Op 7 maart 2020 is de echtgenoot van cliënt echter overleden. Hierna is de toestand snel verslechterd. De dagstructuur en zorg zijn weggevallen. Cliënt is afhankelijk van hulp met betrekking tot de algemene levensverrichtingen. Zij is niet meer in staat zelf eten te bereiden, neemt geen initiatief meer om te drinken. Haar dochters verbleven het grootste gedeelte van de tijd bij haar in huis maar raakten hierdoor overbelast en daarnaast was ook dat niet afdoende om het nadeel af te kunnen wenden.
2.5.
Om het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel te voorkomen dan wel af te wenden is
voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk. Dit middel is ook geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen dan wel af te wenden en er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
2.6.
Cliënt verzet zich niet fysiek tegen de opname in de accommodatie en is vriendelijk aanwezig op de afdeling. De behandelaren en de advocaat zijn het met elkaar eens dat het onduidelijk is of aan het wettelijk vereiste van verzet is voldaan. De specialist ouderengeneeskunde geeft daarbij wel aan dat het toestandsbeeld van betrokkene met zich brengt dat zij niet meer begrijpt wat er speelt en dat er daardoor geen sprake is van vrijwilligheid. Gelet op het ernstig nadeel wat zich afspeelde in de thuissituatie is voortzetting van de opname noodzakelijk. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van bereidheid tot vrijwillig verblijf en dat daarmee voldaan is aan het wettelijk vereiste en dat er sprake is van verzet.
2.7.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de criteria voor een voortzetting van de inbewaringstelling. Vanwege de geringe mate van verzet zal de machtiging in afwijking van de door het CIZ verzochte termijn worden verleend voor de duur van drie weken.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling ten aanzien van [naam cliënt] voornoemd;
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 13 april 2020.
Deze beschikking is op 23 maart 2020 mondeling gegeven door mr. A.C. Hendriks, rechter, in tegenwoordigheid van C.D. van der Veeke, griffier, en op 24 maart 2020 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.