ECLI:NL:RBROT:2020:2587

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
10/263382-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van woninginbraak en mishandeling van een ambtenaar

Op 26 maart 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van woninginbraak en mishandeling van een ambtenaar. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte bij de woninginbraak op 3 november 2019 in Bergschenhoek. De verdachte had samen met de medeverdachte de woning betreden met het doel om geld te stelen. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte, dat hij enkel op de uitkijk had gestaan, niet geloofwaardig, vooral gezien het feit dat hij op de vlucht sloeg met het buitgemaakte geld. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van de mishandeling van een politieman tijdens zijn arrestatie. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangever, die door een collega-verbalisant werd ondersteund, betrouwbaar was. De rechtbank achtte beide feiten bewezen en legde een taakstraf van 216 uren op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen voor de geleden schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/263382-19
Datum uitspraak: 26 maart 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. L.A. Versteegh, advocaat te Den Haag.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 maart 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. Ekiz heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

Bewijswaardering feit 1

Standpunt verdediging
Door de verdediging is vrijspraak bepleit. De verdachte is niet in de woning geweest en heeft slechts op de uitkijk gestaan. Dit is onvoldoende voor een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen.
Beoordeling
Uit de ter zitting afgelegde verklaring van de verdachte blijkt dat de verdachte op
3 november 2019 naar de woning gelegen aan de [adres] te Bergschenhoek is gegaan met als doel om daar samen met de medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna: [naam medeverdachte] ) te gaan inbreken. Hij heeft midden in de nacht met [naam medeverdachte] eerst een rondje om de woning gelopen. Afgesproken is dat [naam medeverdachte] de woning in zou gaan op zoek naar geld. De verdachte heeft zelf handschoenen meegenomen en heeft van [naam medeverdachte] ter plaatse een zaklamp gekregen. Na een melding ter plaatse aangekomen, heeft de politie twee negroïde mannen in de woonkamer gesignaleerd, die zich naar de tuindeur haastten. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat behalve [naam medeverdachte] en hijzelf, geen andere personen bij de inbraak betrokken waren. Zijn verklaring dat hij slechts op de uitkijk stond en niet in de woning is geweest, acht de rechtbank op basis van het proces-verbaal van de politie niet aannemelijk. Daarbij komt dat de verdachte op de vlucht sloeg met het buitgemaakte geld en dat de verdachte volgens zijn eigen verklaring zou meedelen in die buit. Uit dit alles maakt de rechtbank op er sprake is geweest van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking tussen dat de verdachte en [naam medeverdachte] dat het ten laste gelegde ‘tezamen en in vereniging met een ander’ bewezen kan worden verklaard.
Bewijswaardering feit 2
Standpunt verdediging
De verdachte ontkent dat hij de aangever [naam aangever] heeft mishandeld en stelt juist zelf door de politie te zijn geslagen. De verklaring van de aangever wordt verder niet ondersteund in het dossier en is onvoldoende betrouwbaar. De verdediging stelt zich op het standpunt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen.
Beoordeling
De weerlegging van het standpunt van de verdediging volgt reeds uit de bewijsmiddelen.
De rechtbank ziet geen reden tot twijfel aan de verklaring van de aangever, die bovendien door een collega-verbalisant wordt ondersteund. Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte politieman [naam aangever] heeft mishandeld, zoals onder 2 ten laste is gelegd.
Conclusie
Dit betekent dat de rechtbank feit 1 en feit 2 bewezen acht.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 3 november 2019 te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland
gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, te weten tussen 04.15 en 05.41 uur,
tezamen en in vereniging met een ander, uit een woning, gelegen aan de [adres] , waar verdachte en zijn mededader zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden
,geld dat toebehoorde aan [naam slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel
van braak en inklimming;
2.
hij op of omstreeks 3 november 2019 te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
een ambtenaar,
[naam slachtoffer 2] , gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 2] meermalen tegen zijn hand, althans het lichaam te trappen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten levert op:
1.
diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
2.
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten,
de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met een ander een woninginbraak gepleegd, waarbij geld werd buitgemaakt. De verdachte heeft geen enkel respect getoond voor andermans eigendom, noch voor de persoonlijke leefomgeving van anderen.
Dergelijke misdrijven brengen in de samenleving in het algemeen, en voor de slachtoffers in het bijzonder, gevoelens van angst en onveiligheid met zich mee. Daarnaast heeft de verdachte, na zijn arrestatie, een dienstdoende politieman twee keer hard getrapt. De verdachte heeft door zijn handelen geen respect getoond voor de verbalisant die zijn werk deed. Dit wordt de verdachte zwaar aangerekend.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
14 februari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gezien de ernst van de feiten zou in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend zijn. De rechtbank houdt bij de strafoplegging echter in hoge mate rekening met het feit dat de verdachte op dit moment zijn leven goed op orde heeft. Gelet daarop ziet de rechtbank aanleiding de door de officier van justitie gevorderde taakstraf enigszins te matigen, zodat na aftrek van de tijd die door de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, geen te verrichten taakstraf resteert. Daarnaast zal de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijk gevangenisstraf opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank na te noemen straffen passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregelen

De benadeelde partij [naam benadeelde 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd de heer [naam benadeelde 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.471,00 aan materiële schade, die als volgt is opgebouwd:
  • kozijn keukenraam € 378,00;
  • tuinmeubel € 1.064,00;
  • vouwgordijn € 198,00;
  • sloten vervangen € 551,00;
  • Jill Sander luchtje € 80,00;
  • contant geld € 200,00.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie medegedeeld dat de benadeelde partij haar heeft laten weten dat de schade aan de woning inmiddels grotendeels is vergoed door de verzekering, waarbij een eigen risico geldt voor een bedrag van € 100,00.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering voor een bedrag van € 200,00, bestaande uit € 100,00 eigen risico en € 100,00 contant geld. Voor wat betreft het overigens gevorderde dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht gevorderd.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht, gelet op de bepleite vrijspraak, de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat enige matiging van het gevorderde bedrag aan contant geld op zijn plaats is omdat op basis van de inhoud van het dossier niet exact de hoogte van het weggenomen geldbedrag is vast te stellen. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 100,00. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van € 100,00 eigen risico toewijsbaar is. Voor wat betreft het overigens gevorderde zal de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, omdat dat gedeelte onvoldoende is onderbouwd, dan wel omdat onderdelen van de vordering niet kunnen worden aangemerkt als rechtstreekse schade van het bewezen feit.
Nader onderzoek, naar onder meer de kosten die zijn gedekt door de verzekering, zou een onevenredige belasting van het strafgeding vormen. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het strafbare feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 3 november 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeven van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 200,00 vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoel in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De benadeelde partij [naam benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd de heer [naam benadeelde 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 300,00 aan immateriële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht gevorderd.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht, gelet op de bepleite vrijspraak, de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat matiging van het gevorderde bedrag aan immateriële schade op zijn plaats is. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op
€ 100,00. Het overigens gevorderde zal worden afgewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 3 november 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeven van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 100,00 vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoel in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 300, 304 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
216 (tweehonderdzestien) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht (totaal 108 dagen), bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
0 (nul) urente verrichten taakstraf resteert;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 1] , geboren op [geboortedatum benadeelde 1] , te betalen een bedrag
van € 200,00 (zegge: tweehonderd euro)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen
€ 200,00(hoofdsom,
zegge: tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 200,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
4 (vier) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 2] , geboren op [geboortedatum benadeelde 2] , te betalen een bedrag van € 100,00 (zegge: honderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst het overigens door de benadeelde partij [naam benadeelde 2] gevorderde af;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen
€ 100,00(hoofdsom,
zegge: honderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 100,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
2 (twee) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 maart 2019.
De voorzitter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 3 november 2019 te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland
gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, te weten tussen 04.15 en 05.41 uur,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning, gelegen aan de [adres] , waar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en) geld (ter waarde van ongeveer 200 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen geld/goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel
van braak, verbreking en/of inklimming;
2.
hij op of omstreeks 3 november 2019 te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ambtenaar, [naam slachtoffer 2] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal tegen zijn hand, althans het lichaam te trappen.