Op 18 maart 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een mondelinge beslissing genomen over een verzoek tot een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een betrokkene, ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Het verzoek was gebaseerd op artikel 26 van de Wet zorg en dwang (Wzd) en betrof een betrokkene die lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, in dit geval dementie. De procedure begon met een verzoekschrift van het CIZ, dat op 3 maart 2020 was ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de betrokkene, zijn advocaat mr. L.M. Deiman, en een psycholoog van Stichting Humanitas gehoord.
De rechter heeft beoordeeld of de betrokkene een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf nodig had, waarbij werd gekeken naar het gedrag van de betrokkene en of dit leidde tot ernstig nadeel. De rechter concludeerde dat, hoewel de betrokkene aan dementie lijdt, er onvoldoende bewijs was dat dit gedrag leidde tot ernstig nadeel dat alleen kon worden afgewend door opname in een verpleeghuis. De betrokkene verblijft inmiddels weer bij zijn partner, met wie hij al 30 jaar samenwoont, en is bereid zorg te accepteren. De rechter oordeelde dat er minder ingrijpende mogelijkheden beschikbaar waren, zoals ambulante ondersteuning, en besloot het verzoek van het CIZ af te wijzen.
De beschikking is op 18 maart 2020 mondeling gegeven door rechter B.E. Dijkers en op 26 maart 2020 schriftelijk uitgewerkt. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.