Op 5 februari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van valsheid in geschrift en opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift. De zaak betreft een digitale aanvraag voor een werkloosheidsuitkering die valselijk was opgemaakt door de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 31 juli 2012 een aanvraag indiende waarin zij onterecht vermeldde dat zij in dienst was van een bepaald bedrijf, terwijl zij daar nooit had gewerkt. Daarnaast heeft de verdachte valse salarisspecificaties overgelegd aan het UWV om de uitkering te verkrijgen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, waarbij het bewijs overtuigend was dat de verdachte de valse documenten had ingediend met het oogmerk om deze als echt te gebruiken.
De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had eerder strafbare feiten gepleegd, wat meegewogen is in de strafmaat. De rechtbank oordeelde dat de verdachte misbruik had gemaakt van een regeling die bedoeld is om werklozen te ondersteunen, en dat dit het vertrouwen in het sociale zekerheidsstelsel ondermijnt. De rechtbank heeft een taakstraf van 100 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, en de beslissing is openbaar uitgesproken.