In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 februari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van valsheid in geschrift. De verdachte had ten onrechte kinderopvangtoeslag ontvangen van de Belastingdienst door meerdere digitale aanvraagformulieren valselijk op te maken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 juli 2013, in strijd met de waarheid, had vermeld dat zijn kinderen tegen betaling kinderopvang hadden genoten, terwijl dit in werkelijkheid niet het geval was. De officier van justitie had vrijspraak geëist voor een deel van de tenlastelegging, maar de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het eerste onderdeel van de tenlastelegging.
De rechtbank heeft de ernst van het feit in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die samen met zijn vrouw de zorg draagt voor acht kinderen en werkt als kraanmachinist. Ondanks de omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte doelbewust misbruik heeft gemaakt van de kinderopvangtoeslag, wat schadelijk is voor het vertrouwen in de regeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de spijt van de verdachte en het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.
De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de verdachte ook gewaarschuwd dat hij zich tijdens de proeftijd niet aan een strafbaar feit mag schuldig maken. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met de beslissing dat de verdachte niet opnieuw in de fout mag gaan, en dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders beslist.