ECLI:NL:RBROT:2020:2673

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
C/10/593016 / KG ZA 20-239 (voorlopige voorziening)/ C/10/593019 / FA RK 20-1671 (beroep)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huisverbod opgelegd aan verzoeker wegens ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van anderen

Op 8 maart 2020 vond een incident plaats waarbij verzoeker letsel toebracht aan zijn moeder. De burgemeester van Rotterdam legde daarop een huisverbod op aan verzoeker, wat door de voorzieningenrechter werd beoordeeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester terecht een huisverbod had opgelegd, omdat er een ernstig vermoeden van gevaar bestond voor de veiligheid van de moeder en de broer van verzoeker. De voorzieningenrechter benadrukte dat het strafrechtelijke sepot van de zaak niet relevant was voor de bestuursrechtelijke beoordeling. Verzoeker had het huisverbod overtreden, wat bevestigde dat het gevaar nog steeds aanwezig was. De voorzieningenrechter deed een dringend beroep op de gemeente om de juiste hulpverlening voor verzoeker te organiseren, gezien zijn mentale problemen. Uiteindelijk werd het beroep van verzoeker ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/593016 / KG ZA 20-239 (voorlopige voorziening)
C/10/593019 / FA RK 20-1671 (beroep)

Procesverbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

13 maart 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen

[verzoeker] , verzoeker,

wonende te [woonplaats verzoeker] ,
gemachtigde mr. N. Roos.
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde mr. I. Plaisier,
in welke zaken belanghebbenden zijn:

[naam moeder] , de moeder,

wonende te [woonplaats moeder] ,
en

[naam broer verzoeker] , de broer,

wonende te [woonplaats broer] ,
hierna gezamenlijk te noemen: achterblijvers.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 8 maart 2020 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoeker.
Bij vervolgbeschikking van 9 maart 2020 heeft verweerder het besluit gewijzigd in die zin dat de naam van de moeder is verbeterd en voorts het contactverbod uitgebreid in die zin dat dit ook ziet op de broer van verzoeker.
Bij brief van 11 maart 2020 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit). Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 13 maart 2020 een nadere productie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2020.
Aanwezig waren:
 de gemachtigde van verzoeker;
 verweerder, vertegenwoordigd door mr. I. Plaisier.
 Veilig Thuis, vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .
Verzoeker en achterblijvers zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 verklaart het beroep ongegrond,
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
 wijst het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen af.

Overwegingen

1.
Weergave bestreden besluit en verzoek en beroep
1.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
1.2.
Het verzoek strekt ertoe de werking van het huis- en contactverbod op te schorten en te bepalen dat het huis- en contactverbod niet langer van kracht is althans tijdelijk niet van kracht is met veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Het beroep strekt ertoe het bestreden besluit te vernietigen en verweerder te veroordelen in de proceskosten.
2.
Kortsluiten met afwijzen verzoek voorlopige voorziening
2.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat hij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.
3.
Spoedeisend belang
Verzoeker heeft door het opgelegde huisverbod dat nog steeds voortduurt geen toegang tot zijn woning. Het spoedeisend belang bij de door hem gevraagde voorziening is daarmee gegeven.
4.
Beoordeling gronden
4.1.
Verzoeker voert aan dat het (vermoeden van) gevaar niet blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden, dat verweerder het besluit tot oplegging van het huisverbod onvoldoende motiveert en dat de in het besluit genoemde “belangrijkste signalen” niet de conclusie kunnen dragen dat sprake is van ernstig en onmiddellijk gevaar noch van een ernstig vermoeden van dat gevaar. Hij betwist dat hij de moeder heeft mishandeld en stelt dat de verklaringen van de moeder en zijn broer [voornaam broer verzoeker] (hierna: [voornaam broer verzoeker] ) ten aanzien van de feitelijke toedracht van het incident aanzienlijk verschillen. Volgens verzoeker zet [voornaam broer verzoeker] de moeder tegen hem op. De foto van het letsel komt niet overeen met de beweerdelijke toedracht. De omstandigheid dat de politie en het openbaar ministerie de zaak hebben geseponeerd vanwege gebrek aan bewijs, maakt dat verweerder het besluit beter had moeten motiveren dan enkel uit te gaan van vermoeden van gevaar. De door verweerder overgelegde eerdere politiemutaties, laatstelijk van 2018, kunnen niet dienen tot het bewijs van het vermoeden van gevaar dat nu aan het besluit ten grondslag is gelegd. Dit geldt temeer omdat de politie na de aanhouding heeft geconcludeerd dat hij rustig en kalm was, aldus verzoeker.
4.2.
Subsidiair stelt verzoeker, waarvan bekend is dat hij mentale problemen heeft waarvoor hij op een wachtlijst voor hulpverlening staat, dat verweerder ten onrechte zijn belangen niet althans onvoldoende heeft meegewogen. Het verblijf op het politiebureau, de oplegging van het huisverbod en dat hij daardoor niet meer in zijn woning mag, is schadelijk voor hem. Van een zorgvuldige belangenafweging is dan ook, volgens verzoeker, geen sprake geweest.
4.3.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover hier van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9 van de Wth.
4.4.
De rechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Als blijkt van dat gevaar, dan was verweerder bevoegd een huisverbod op te leggen. Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
4.5.
Uit de stukken, met name de (authentieke) aangifte van de moeder en de verklaring van [voornaam broer verzoeker] , blijkt dat op 8 maart 2020 een incident heeft plaatsgevonden waarbij verzoeker een tafel tegen de moeder heeft geduwd waardoor letsel is ontstaan. Of dit letsel verticaal of horizontaal was, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet relevant. Van dit letsel is een foto (bijlage 146) bijgevoegd bij de stukken.
De omstandigheid dat aan dit incident eerder een relatief rustige periode vooraf ging, wat zich vaker heeft voorgedaan, maakt niet dat verweerder hier geen ernstig (vermoeden van) gevaar heeft kunnen aannemen. Verweerder heeft bij haar beoordeling of sprake was van ernstig en onmiddellijk (vermoeden van) gevaar ook de eerdere incidenten, mogen betrekken.
Naast de omstandigheid dat op het moment dat verweerder het besluit tot oplegging van het huisverbod nam, de zaak nog niet was geseponeerd, is het sepot voor de beoordeling van verweerder van het incident niet relevant; in het strafrechtelijke traject gelden immers andere criteria dan in het bestuursrechtelijke traject.
Verweerder heeft ook terecht bij vervolgbeschikking de broer in het besluit mogen meenemen in die zin dat het contactverbod ook tussen verzoeker en hem geldt.
Ook hiervoor geldt dat verweerder incidenten uit het verleden waarin de agressie van verzoeker ook tegen de broer gericht was heeft mogen betrekken bij haar oordeel. Het was ook deze broer die de politie heeft gebeld toen verzoeker na zijn vrijlating vrijwel direct het huisverbod overtrad en uit eerdere mutaties blijkt ruimschoots dat hij de situatie thuis met verzoeker zat is.
4.6.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder terecht aannemelijk geacht dat er een ernstig vermoeden was dat er van verzoeker gevaar uitging. Hieruit volgt dat verweerder, om verdere escalatie te voorkomen, bevoegd was een huisverbod op te leggen. Gezien de risico-taxaties instrument huiselijk geweld, die onderdeel uitmaken van het besluit, is het besluit ook voldoende gemotiveerd.
Gelet op voormelde verklaringen en het feit dat de moeder – gelet op de spanningen die de aanwezigheid van verzoeker in de woning meebrengt – bijna aan deze situatie onderdoor gaat en op haar tandvlees loopt, heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken van de bevoegdheid aan verzoeker een huisverbod op te leggen. Aan dit belang van de moeder heeft verweerder een meer gewicht mogen toekennen dan aan het belang van verzoeker bij een rustige woonplek.
5.
Voortduren van het huisverbod
5.1.
Op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wth betrekt de rechter bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod.
5.2.
De rechter beoordeelt vol of het gevaar nog blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Het aanvaarden van een aanbod tot hulpverlening, het beginnen met die hulpverlening en de reële verwachting dat betrokkene blijft meewerken daaraan, zijn indicaties dat het gevaar niet langer bestaat. Voor zover nog blijkt van dat gevaar, is verweerder bevoegd het huisverbod voort te laten duren.
Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, gebruik kan en heeft kunnen blijven maken van die bevoegdheid. Uitgangspunt daarbij is dat verweerder vanaf het opleggen van het huisverbod tien dagen wordt gegund voor het opstarten van noodzakelijke hulpverlening en dat alleen bijzondere feiten of omstandigheden reden zijn voor het voortijdig beëindigen van de werking van het huisverbod.
5.3.
Er zijn geen feiten en omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het gevaar is geweken. Vaststaat dat nog geen systeemgesprek heeft plaatsgevonden waarin veiligheidsafspraken zijn gemaakt. Bovendien heeft verzoeker het huisverbod overtreden. Daarin ziet de voorzieningenrechter de bevestiging dat het gevaar nog steeds voortduurt omdat verzoeker het conflict blijft opzoeken. Ten slotte speelt mee dat, omdat andere voorzieningen niet beschikbaar zijn, verweerder de verblijfskosten van verzoeker voor haar rekening neemt. Uit het voorgaande volgt dat verweerder bevoegd is het huisverbod te laten voortduren en dat verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik kan en heeft kunnen blijven maken van die bevoegdheid.
5.4.
Het vorenstaande neemt niet weg dat het naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel de vraag is in hoeverre het (herhaalde) huisverbod bedoeld is voor personen als verzoeker, die met mentale problemen in afwachting zijn van de juiste hulpverlening. Er wordt in dit geval dan ook een dringend beroep gedaan op verweerder, althans de gemeente om bijvoorbeeld op basis van de nieuwe wetgeving aangaande verplichte zorg naar de mogelijkheden te kijken om verzoeker de juiste hulpverlening te geven.
5.5.
Het beroep is, in het licht van het vorenstaande, ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
5.6.
Omdat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doet in de hoofdzaak, wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Aldus gedaan door mr. M.W.J. van Elsdingen, voorzieningenrechter, en door deze en
mr. E. van Alebeek-Baars, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: