In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de vader met betrekking tot de vervanging van de gecertificeerde instelling die belast is met de ondertoezichtstelling van zijn kinderen. De vader heeft op 16 februari 2020 een verzoekschrift ingediend, dat op 19 februari 2020 bij de griffie is ontvangen. Tijdens de zitting, die met gesloten deuren plaatsvond, heeft de vader aangegeven dat hij de oproep voor de zitting laat heeft ontvangen en dat hij geen vrij kan nemen van zijn werk. Desondanks heeft hij besloten dat het niet nodig is om de zitting te verplaatsen.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over de kinderen wordt uitgeoefend door beide ouders en dat de kinderen bij de moeder wonen. De vader verzocht om de vervanging van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zuid-Holland door een andere instelling. De GI heeft echter aangegeven dat er al meerdere wijzigingen van jeugdbeschermer hebben plaatsgevonden op verzoek van de vader en dat er een patroon zichtbaar is van klachten en verzoeken om verandering. De moeder heeft niet ingestemd met het verzoek van de vader, omdat zij vreest voor vertraging in de hulpverlening en twijfels heeft over de medewerking van de vader.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling het belang van de kinderen vooropgesteld, zoals vereist door het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Hij concludeert dat het belang van de kinderen niet vergt dat de huidige GI vervangen wordt, gezien de opgebouwde band tussen de kinderen en de huidige jeugdbeschermer. De kinderrechter wijst het verzoek van de vader af, omdat er geen gegronde redenen zijn om de GI te vervangen en het belang van de kinderen bij continuïteit in de hulpverlening prevaleert.