ECLI:NL:RBROT:2020:2775

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 april 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
C/10/586695 / FA RK 19-10215
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats tijdens lopende uithuisplaatsing afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing van de opvoedsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 april 2020 een beschikking gegeven over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [voornaam minderjarige 1]. De vader heeft verzocht om wijziging van de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 1] naar zijn woning, terwijl de moeder zich hiertegen verzet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders van [voornaam minderjarige 1] in een vechtscheiding verwikkeld zijn en dat er onvoldoende feiten zijn gepresenteerd om een weloverwogen beslissing te nemen over de hoofdverblijfplaats. De rechtbank heeft opgemerkt dat er geen deskundige rapporten zijn ingediend die de stellingen van de vader en de GI JBB onderbouwen. De rechtbank heeft ook de noodzaak van stabiliteit en duidelijkheid voor [voornaam minderjarige 1] benadrukt, maar concludeert dat de huidige opvoedsituatie bij de vader niet voldoende onderbouwd is om de hoofdverblijfplaats te wijzigen. De rechtbank heeft daarom besloten om het verzoek van de vader af te wijzen en de raad voor de kinderbescherming te verzoeken om nader onderzoek te doen naar de woonsituatie van [voornaam minderjarige 1]. De behandeling van de zaak is aangehouden tot 19 oktober 2020, met een mondelinge behandeling gepland op 12 november 2020.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/586695 / FA RK 19-10215
Beschikking van 2 april 2020 betreffende de hoofdverblijfplaats van de minderjarige
in de zaak van:
[naam vader], de vader,
wonende te [woonplaats vader] , [adres vader] ,
advocaat mr. H.D. van den Berg te Dordrecht,
t e g e n
[naam moeder], de moeder,
wonende te [woonplaats moeder] , [adres moeder] ,
advocaat mr. V.K.S. Deetman te Dordrecht.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vader, ingekomen op 28 november 2019;
  • het verweerschrift van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant (hierna: GI JBB), ingekomen op 2 maart 2020;
  • het verweerschrift met bijlagen van de moeder, ingekomen op 3 maart 2020;
  • het F9 formulier van de zijde van de moeder, van 12 maart 2020;
  • het F9 formulier van de zijde van de vader, van 12 maart 2020
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 12 maart 2020. Daarbij zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam 1] ;
  • de GI JBB, vertegenwoordigd door [naam 2] .

2..De vaststaande feiten

2.1.
Het huwelijk van partijen is op 9 januari 2012 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 21 december 2011 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarigen:
  • [naam minderjarige 1] , hierna [voornaam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2008 te [geboorteplaats] ;
  • [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2004 te [geboorteplaats] ;
en van de jongmeerderjarige:
- [naam jongmeerderjarige] , geboren op [geboortedatum jongmeerderjarige] te [geboorteplaats] .
2.3.
Het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
2.4.
Partijen hebben een ouderschapsplan opgesteld dat deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking.
2.5.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland -West Brabant van 22 september 2014 is - voor zover hier van belang - de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de moeder bepaald, met een zorgregeling voor de vader.
2.6.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland -West-Brabant van 11 januari 2016 is [voornaam minderjarige 1] voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van GI JBB. De ondertoezichtstelling is jaarlijks verlengd, het laatst bij beschikking van 18 juni 2019, tot 12 december 2019.
Bij beschikking van 18 juni 2019 is tevens machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] bij de vader tot uiterlijk 12 december 2019.
2.7.
De moeder heeft tegen de beslissing betreffende de uithuisplaatsing hoger beroep aangetekend. Het hof Den Bosch heeft bij beschikking van 24 november 2019 de beschikking van 18 juni 2019 bekrachtigd.
2.8.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 29 november 2019 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] bij de vader verlengd tot 12 december 2020.

3..De beoordeling

3.1.
Verblijfplaats van [voornaam minderjarige 1]
3.1.1.
De vader verzoekt, met wijziging van de beschikking van de rechtbank Zeeland – West-Brabant van 22 september 2014, te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 1] bij hem zal zijn.
De verblijfplaats van de tweede minderjarige, [voornaam minderjarige 2] , is niet in geschil tussen partijen. [voornaam minderjarige 2] verblijft, net als de jongmeerderjarige [voornaam jongmeerderjarige] , bij de vader.
3.1.2.
De moeder voert gemotiveerd verweer.
3.1.3.
GI JBB stelt zich op het standpunt dat voor [voornaam minderjarige 1] de huidige opvoedsituatie, bij de vader, gecontinueerd moet worden.
3.1.4.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder een geschil over de hoofdverblijfplaats, op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Bij een dergelijke beslissing moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen, wat er soms ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde moet zijn bij de afweging van belangen.
3.1.5.
[voornaam minderjarige 1] wil duidelijkheid over waar hij moet wonen. Dit is heel begrijpelijk. [voornaam minderjarige 1] heeft al veel meegemaakt. Dat geeft hem spanning en houdt hem aan het nadenken. Het weegt zwaar voor de rechtbank dat het voor [voornaam minderjarige 1] - en overigens ook voor zijn broers [voornaam minderjarige 2] en [voornaam jongmeerderjarige] , die willen dat het goed gaat met hun broertje - belangrijk is om duidelijkheid te krijgen.
Toch - en gelet op het belang van [voornaam minderjarige 1] ; helaas - zal deze uitspraak die duidelijkheid niet bieden. Omdat de vader, de moeder en GI JBB het zo weinig eens zijn over wat er is gebeurd en omdat er in deze procedure nauwelijks tot geen stukken zijn ingebracht van andere personen en instellingen, komen er voor de rechtbank onvoldoende feiten vast te staan om zorgvuldig te kunnen beslissen over iets wat zo belangrijk is in het leven van [voornaam minderjarige 1] .
3.1.6.
Voor de rechtbank is bijvoorbeeld onduidelijk of de situatie bij de moeder zo slecht is voor [voornaam minderjarige 1] dat zijn hoofdverblijfplaats niet bij haar kan worden hervat, zodra de uithuisplaatsing zal zijn geëindigd in december 2020.
3.1.7.
Een reden dat weer bij de moeder gaan wonen niet zou kunnen, zou volgens GI JBB zijn dat de partner van de moeder gewelddadig is (geweest) naar de moeder, mogelijk in aanwezigheid van [voornaam minderjarige 1] . Dat dit ook zo is, komt niet vast te staan voor de rechtbank, omdat de moeder dit tegenspreekt en omdat er geen stukken zijn die dat huiselijk geweld onderbouwen. Bij ernstige feiten als huiselijk geweld is er meer nodig dan dat GI JBB stelt dat dit zo is.
3.1.8.
De belangrijkste reden voor GI JBB – en voor de vader – om te stellen dat [voornaam minderjarige 1] niet bij zijn moeder zou moeten wonen, heeft te maken met zijn ontwikkeling. [voornaam minderjarige 1] heeft volgens GI JBB en de vader een achterstand in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. De moeder weerspreekt dit. Volgens GI JBB en de vader zwakt de moeder de problemen rond [voornaam minderjarige 1] ook veel te veel af. De achterstand die hij heeft, zou hij daarom beter in kunnen halen bij zijn vader.
Maar voor de rechtbank is in deze procedure niet vast komen te staan wat die achterstand is in de sociaal-emotionele ontwikkeling van [voornaam minderjarige 1] . Een stuk waarin een deskundige deze achterstand vaststelt, ontbreekt. Ook een stuk van een deskundige waaruit volgt wat [voornaam minderjarige 1] nodig heeft om die gestelde achterstand in te lopen, zit ook niet in het dossier van de rechtbank. Omdat de vader en de moeder een vechtrelatie hebben en de relatie tussen de moeder en GI JBB ook slecht is, is alleen de beschrijving van GI JBB over de achterstand voor de rechtbank ook onvoldoende om tot een oordeel te komen.
Daarbij komt dat het standpunt van GI JBB zonder stukken die dat standpunt onderbouwen, niet zonder meer begrijpelijk is. In productie 1 bij het verweerschrift van GI JBB, bijlage 6 [1] , stelt de jeugdzorgwerker bijvoorbeeld dat [voornaam minderjarige 1] sinds zijn tweede levensjaar is opgegroeid in een stressvolle omgeving. De chronische stress bij [voornaam minderjarige 1] zorgt voor de verstoorde ontwikkeling op sommige gebieden. Zo laat [voornaam minderjarige 1] gedrag zien van een vier/vijfjarige (pagina 11). De jeugdzorgwerker stelt dat voor [voornaam minderjarige 1] nu vooral van belang is dat zijn leefomgeving stabiel rustig en voorspelbaar is; een omgeving waar grenzen zijn en waar hij een eigen plek heeft en waar hij gezien wordt (pagina 10).
Zonder nadere toelichting, of in ieder geval met de toelichting die GI JBB geeft, is niet begrijpelijk hoe dit belang van [voornaam minderjarige 1] past bij de opvoedsituatie bij vader zoals GI JBB die beschrijft: een druk en vol huishouden, met zeven personen in een flat, met drie slaapkamers, waar [voornaam minderjarige 1] een slaapkamer deelt met drie jongens in de pubertijd (pagina 9).
3.1.9.
Zonder duidelijkheid over een achterstand in de ontwikkeling van [voornaam minderjarige 1] en wat nodig is om die achterstand in te halen, is ook niet duidelijk of de bereidheid van de moeder om elke dag hulpverlening in huis te hebben voldoende is om een achterstand in te halen.
3.1.10.
De rechtbank heeft verder ook geen stukken in het dossier, bijvoorbeeld van de school in Breda en van de school in Dordrecht, die duidelijk maken hoe [voornaam minderjarige 1] het heeft gedaan op zijn school in Breda en hoe hij het doet op zijn school in Dordrecht.
Daardoor komt voor de rechtbank ook niet vast te staan dat hoe het op school gaat met [voornaam minderjarige 1] , duidelijk maakt dat de woonsituatie bij de vader goed of beter is voor hem en dat de woonsituatie bij de moeder ongeschikt is.
3.1.11.
Tot slot lijkt iedereen het er wel over eens dat de moeder de omgang tussen [voornaam minderjarige 1] en de vader heeft gesteund in de tijd dat [voornaam minderjarige 1] bij haar woonde. Voor de rechtbank blijft onduidelijk of de vader en GI JBB de omgang tussen [voornaam minderjarige 1] en de moeder doorlopend hebben gesteund. Vaststaat dat er sinds de plaatsing bij de vader, 20 juni 2019, geen ruime omgang zonder problemen is geweest tussen [voornaam minderjarige 1] en de moeder. Onduidelijk is of daar goede redenen voor zijn, zoals de reden dat de moeder een afspraak niet is nagekomen om haar partner buiten de omgang te laten. De rechtbank beschikt bijvoorbeeld niet over stukken waaruit blijkt dat met de moeder was afgesproken dat zij haar partner niet mee zou nemen naar een omgangsmoment met [voornaam minderjarige 1] . Volgens GI JBB moet de omgang plaatvinden met iemand anders erbij, omdat de moeder [voornaam minderjarige 1] anders teveel belast met haar emoties. Maar dat blijkt niet uit de verslagen van de begeleide omgang op 13 en 20 februari 2020 [2] .
3.1.12.
Naar alle waarschijnlijkheid volgt GI Jeugdbescherming West op korte termijn GI JBB op. De betrokkenheid van een andere GI - zonder oordeel daarbij van de rechtbank over GI JBB en indachtig het gezegde dat verandering van spijs doet eten - kan mogelijkheden geven om de vader en de moeder weer meer vertrouwen te laten krijgen in elkaar, om de strijd te verminderen en om de belangen van [voornaam minderjarige 1] voorop te stellen.
Gelet daarop, gelet op de tijd die er is voor nader onderzoek voordat de uithuisplaatsing eindigt (12 december 2020) en gelet op de weinige feiten die zijn komen vast te staan in deze procedure, acht de rechtbank het het meest in het belang van [voornaam minderjarige 1] dat de raad – die onafhankelijk en deskundig is en die de belangen van [voornaam minderjarige 1] voorop stelt – nader onderzoekt welke woonsituatie het beste is voor [voornaam minderjarige 1] .
Het verzoek tot het vaststellen van de hoofdverblijfplaats bij de vader en als dat verzoek wordt afgewezen, het hervatten van de hoofdverblijfplaats bij de moeder, wordt dan bij voorkeur uiterlijk mondeling behandeld op 12 november 2020.
Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat het conceptonderzoek van de raad, de reacties daarop van de vader en de moeder en het definitieve rapport van de raad uiterlijk 19 oktober 2020 klaar zullen zijn, zodat het rapport van de raad uiterlijk 12 november 2020 kan worden besproken tijdens een mondelinge behandeling bij de rechtbank.
Uitgaande van een beslissing binnen vier weken, kan definitief zijn beslist over de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 1] voordat de duur van de huidige uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] is verstreken.
De rechtbank acht het verder van belang dat [voornaam minderjarige 1] , die [datum] twaalf jaar wordt, voor de eerstvolgende mondelinge behandeling zelf een gesprek heeft met de kinderrechter.
3.2.
Proceskosten
3.2.1.
Omdat nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot
19 oktober 2020 PRO FORMA;
4.2.
verzoekt de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht om onderzoek of andere bemoeienis met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 1] en tegen bedoelde datum aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen;
4.3.
bepaalt dat - zodra de rechtbank in de onderhavige zaak de verzochte rapportage heeft ontvangen - partijen in de gelegenheid gesteld zullen worden hierop schriftelijk te reageren, waarna de mondelinge behandeling van de zaak zal worden voortgezet op uiterlijk
12 november 2020.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.I.J. de Roo op 2 april 2020.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.

Voetnoten

1.De brief aan de ouders met onderbouwing van het advies van GI JBB aangaande wijzigen opvoedsituatie die bij het verzoek machtiging uithuisplaatsing van 22 mei 2019 is gevoegd.
2.Bijlage 3 bij het verweerschrift van de moeder, verslagen van [naam 3] namens Stichting Vraagkracht.