ECLI:NL:RBROT:2020:2836

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
C/10/593538 / FA RK 20-1911
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënt met de ziekte van Alzheimer

Op 23 maart 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven over de voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënt met de ziekte van Alzheimer. Het verzoek tot voortzetting is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op 19 maart 2020. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op dezelfde dag gehouden, waarbij de cliënt en haar advocaat, mr. H.J. Naber, aanwezig waren, evenals de arts J. de Waard van de zorginstelling Rivas.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester van de gemeente Houten op 18 maart 2020 een last tot inbewaringstelling heeft afgegeven. De rechter oordeelde dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de cliënt, die niet meer in staat is om voor zichzelf te zorgen. De cliënt vertoont gedrag dat gevaarlijk is voor haarzelf en anderen, zoals het niet kunnen benoemen van haar situatie, het niet meer eten en drinken, en het veroorzaken van gevaarlijke situaties in haar woning.

De rechtbank concludeert dat de voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk is om het ernstig nadeel te voorkomen. De cliënt heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij nog zelfstandig woont, maar de arts heeft verklaard dat haar antwoorden wisselend zijn door desoriëntatie. De rechtbank verleent daarom de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling tot en met 4 mei 2020. Deze beschikking is mondeling gegeven door rechter M.W.J. van Elsdingen en schriftelijk uitgewerkt op 30 maart 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/593538 / FA RK 20-1911
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 23 maart 2020 betreffende een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in artikel 37 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (hierna: Wzd)
op verzoek van:
het Centrum Indicatiestelling Zorg,hierna: CIZ,
met betrekking tot:
[naam cliënt], cliënt,
geboren op [geboortedatum cliënt] ,
wonende aan de [adres cliënt] , [woonplaats cliént] ,
thans verblijvende in Rivas, locatie Waerthove te Sliedrecht,
advocaat mr. H.J. Naber te Dordrecht..

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen ter griffie op 19 maart 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
 het indicatiebesluit op grond van artikel 3.2.3 van de Wet langdurige zorg van 20 december 2019;
 de beschikking van de burgemeester van 18 maart 2020;
 de verklaring van dr. A.W. Braam, arts, van 18 maart 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 23 maart 2020. Bij die gelegenheid zijn (conform de Tijdelijke regeling F&J rechtbanken i.v.m. Corona) telefonisch gehoord:
 cliënt met haar hierboven genoemde advocaat;
 J. de Waard, arts, verbonden aan Rivas, locatie Waerthove.

2.Beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 37 Wzd in samenhang gelezen met de artikelen 38 en 39 Wzd kan de rechter op verzoek van het CIZ met betrekking tot een cliënt een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling verlenen, indien de burgemeester ten aanzien van deze cliënt op grond van artikel 29 lid 1 en 2 Wzd een last tot inbewaringstelling heeft afgegeven.
2.2.
Op 18 maart 2020 heeft de burgemeester van de gemeente Houten ten behoeve van cliënt een last tot inbewaringstelling genomen.
2.3.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er
sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel waardoor een rechterlijke machtiging niet kan worden afgewacht. Het ernstig vermoeden bestaat dat het gedrag van cliënt als gevolg van haar psychogeriatrische aandoening, te weten de ziekte van Alzheimer, dit ernstig nadeel veroorzaakt.
2.4.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er ten aanzien van cliënt sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op ernstig lichamelijk letsel, ernstige verwaarlozing en de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is. Cliënt is niet meer in staat om voor zichzelf te zorgen. In de thuissituatie was er sprake van een onhoudbare situatie. Er is geen inzicht meer in het eigen functioneren. Ook is het niet meer mogelijk om een constructief gesprek met cliënt te voeren. Zo kan zij bijvoorbeeld niet meer benoemen hoe het met haar gaat. Cliënt moet gestimuleerd worden om te eten en drinken. Dit doet zij niet meer uit zichzelf. Voorts zijn bij cliënt diabetes, hartfalen en oogklachten vastgesteld waarvoor zij dagelijks zorg nodig heeft. Er zijn regelmatig valincidenten, omdat cliënt zonder rollator probeert te lopen wat zij niet meer kan. Nadat zij is gevallen, alarmeert zij niemand. Zij blijft liggen totdat zij gevonden wordt door de wijkverpleging. Niet altijd is duidelijk hoelang zij dan al op de grond ligt waardoor onderkoeling dreigt. Cliënt zorgt daarnaast voor gevaarlijke situaties in huis. Zo deponeert zij verschillende spullen in de toilet, waaronder haar incontinentiematerieel en haar gehoorapparaat. Ook rommelt zij met de stopcontacten en plaatst zij papiertjes om de lampen waardoor brandgevaar dreigt.
2.5.
Om het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel te voorkomen dan wel af te wenden is
voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk. Dit middel is ook geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen dan wel af te wenden en er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben. Er is 24-uurs zorg en begeleiding nodig in een beschermde omgeving.
2.6.
Tijdens de mondelinge behandeling verklaart cliënt, wanneer haar de vraag wordt gesteld of zij (vrijwillig) in het verpleeghuis wil blijven, meermaals dat zij nog zelfstandig woont. Volgens de arts beantwoordt cliënt deze vraag altijd wisselend nu er bij cliënt sprake is van desoriëntatie in plaats en soms denkt dat ze in de instelling woont. Er kan niet worden ingeschat of dit op korte termijn zal leiden tot het plotseling willen verlaten van de accommodatie. Aldus gaat de rechtbank ervan uit dat cliënt zich verzet tegen een voortzetting van haar verblijf in de accommodatie. Gedurende de voortzetting van de inbewaringstelling zal moeten blijken of cliënt berust in de situatie.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling ten aanzien van [naam cliënt] voornoemd;
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 4 mei 2020.
Deze beschikking is op 23 maart 2020 mondeling gegeven door mr. M.W.J. van Elsdingen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Veldthuis, griffier, en op 30 maart 2020 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.