In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Rotterdam, betreft het een kort geding waarin eiseressen, twee besloten vennootschappen, een schorsing van de executie van een eerder vonnis vorderen. Dit eerdere vonnis, gewezen op 27 november 2019, betrof een geschil over de vernietiging van een koopovereenkomst door de gedaagde, RT Elst Holding B.V. De koopovereenkomst, gesloten op 11 april 2018, betrof de verkoop van aandelen in een vennootschap die een bewindvoerderspraktijk dreef. RT Elst heeft de overeenkomst buitengerechtelijk vernietigd op grond van bedrog, stellende dat eiseressen onjuiste mededelingen hebben gedaan over een cliëntenstop opgelegd door de Rechtbank Gelderland. De rechtbank oordeelde in het eerdere vonnis dat de koopovereenkomst rechtsgeldig was vernietigd, maar dat eiseressen niet hoofdelijk, maar naar rato van hun aandelen moesten terugbetalen.
Eiseressen hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis en vorderen nu schorsing van de executie totdat in hoger beroep onherroepelijk is beslist. Zij stellen dat het vonnis berust op evidente feitelijke en juridische misslagen en dat de tenuitvoerlegging een noodtoestand voor hen zou veroorzaken. Gedaagde, RT Elst, verzet zich tegen de vordering en stelt dat er geen omstandigheden zijn die de schorsing rechtvaardigen.
De voorzieningenrechter overweegt dat de vordering tot schorsing van de executie alleen kan worden toegewezen als het belang van eiseressen bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van RT Elst bij de uitvoerbaarheid van het vonnis. De voorzieningenrechter concludeert dat eiseressen niet voldoende hebben aangetoond dat er sprake is van kennelijke misslagen in het eerdere vonnis en dat de vordering tot schorsing daarom wordt afgewezen. Eiseressen worden in de proceskosten veroordeeld.