ECLI:NL:RBROT:2020:2970

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
8193731 CV EXPL 19-7651
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beheersvergoeding na beëindiging huurovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 26 maart 2020, gaat het om een geschil tussen C.W.N. B.V. en Berkman Beheer B.V. over de vraag of na de beëindiging van een huurovereenkomst nog een beheersvergoeding verschuldigd is. C.W.N. had van Berkman een woning gehuurd en was ook verantwoordelijk voor het beheer van een nabijgelegen tankstation. De huurovereenkomst eindigde op 30 september 2018, maar C.W.N. bleef de woning gebruiken zonder deze te ontruimen. Berkman vorderde ontruiming en betaling van huur vanaf oktober 2018, terwijl C.W.N. een beheersvergoeding van Berkman vorderde. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst op 30 september 2018 was geëindigd en dat Berkman niet langer verplicht was om de beheersvergoeding te betalen. C.W.N. had geen recht op de gevorderde vergoeding over de periode na de beëindiging van de overeenkomst. De vorderingen van C.W.N. werden afgewezen, en Berkman werd in het gelijk gesteld, hoewel haar reconventionele vorderingen werden afgewezen wegens gebrek aan belang. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8193731 CV EXPL 19-7651
uitspraak: 26 maart 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
C.W.N. B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. J.N. Reijn,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Berkman Beheer B.V.,
gevestigd te Barendrecht,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. M.T. Tissink.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘C.W.N.’ en ‘Berkman’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 20 november 2019, met producties;
de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie, met producties;
de conclusie van antwoord in reconventie;
het tussenvonnis van 2 januari 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de door Berkman bij brief van 11 februari 2020 ten behoeve van de mondelinge behandeling ingezonden producties;
de aantekening dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 februari 2020.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2
C.W.N. huurde van Berkman de woning, gelegen te Hendrik-Ido-Ambacht aan de [adres] .In de tussen partijen gesloten huurovereenkomst stond, voor zover hier van belang, het volgende:
3.1Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van twee jaar ingaande op 1 april 2015 en lopende tot en met 31 maart 2017. Tijdens deze periode kan verhuurder deze overeenkomst tussentijds opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van 3 maanden.”
2.3
In de huurovereenkomst was daarnaast een bepaling opgenomen die ziet op beheerswerkzaamheden die de huurder tegen vergoeding diende uit te voeren ten behoeve van een tankstation dat zich nabij het gehuurde bevindt:
Beheer tankstation10.4Verhuurder betaalt aan huurder voor de verrichte beheerswerkzaamheden, zoals bedoeld in dit artikel, een vergoeding van EUR 800,- (exclusief BTW) per maand, bij vooruitbetaling door verhuurder te voldoen op iedere eerste (werk-)dag van iedere maand.[…]10.6Het beheer van het tankstation stop in ieder geval bij het einde van deze overeenkomst.”
2.4
Partijen hebben na 31 maart 2017 – de in de huurovereenkomst opgenomen einddatum – met elkaar een minnelijke regeling bereikt over een nieuwe beëindigingsdatum van de huurovereenkomst. De regeling houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
Minnelijke regelingDe gemaakte afspraken luiden als volgt:
  • u levert het gehuurde aan cliënte[Berkman, ktr]
    op, zonder dat verdere aankondiging of opzegging van cliënte vereist is, op uiterlijk 30 september 2018;
  • oplevering van het gehuurde door u geschiedt bezemschoon en ontruimd én in tenminste de staat waarin het gehuurde zich in maart 2015 bevond. […];
  • gebruik van het gehuurde door u geschiedt conform de voorwaarden en condities, zoals vastgelegd in de (opgezegde) huurovereenkomst […];”
2.5
C.W.N. heeft de woning per 30 september 2018 ontruimd noch verlaten. In verband hiermee heeft Berkman bij de kantonrechter onder meer ontruiming van het gehuurde gevorderd en betaling voor iedere maand vanaf oktober 2018 tot en met de maand waarin de ontruiming en lege oplevering van de woning plaatsvindt, van de huurprijs van € 1.443,80 inclusief btw per maand. In die procedure, bekend onder zaaknummer 7407745 CV EXPL 18-8286, heeft de kantonrechter op 16 januari 2020 vonnis gewezen.

3..Het geschil in conventie

3.1
C.W.N. vordert dat Berkman bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld:
  • tot betaling aan C.W.N. van een bedrag van € 13.986,82, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 12.584,- vanaf 20 november 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
  • tot betaling van € 968,- per maand ingaande 1 december 2019 tot aan de rechtsgeldige beëindiging van de huurovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf opeisbaarheid;
  • in de kosten van de procedure.
3.2
C.W.N. legt aan haar vordering ten grondslag dat Berkman op grond van de huurovereenkomst gehouden is de beheersvergoeding van € 968,- per maand (zijnde € 800,- exclusief btw) te betalen. Over de periode van november 2018 tot en met november 2019 betreft dit een bedrag van 13 x € 968,- ofwel € 12.584,-. Daarnaast wordt een bedrag van € 859,- gevorderd aan buitengerechtelijke kosten een een bedrag van € 543,82 aan wettelijke handelsrente, berekend tot en met de datum van de dagvaarding.
3.3
Berkman stelt hiertegenover dat de huurovereenkomst en daarmee ook de daarin opgenomen verplichting tot het betalen van een beheersvergoeding, per 30 september 2018 is geëindigd en dat er dus geen grond is voor het betalen van de gevraagde beheersvergoeding.

4..Het geschil in reconventie

4.1
Berkman vordert dat C.W.N. bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld:
  • aan Berkman te betalen het bedrag van € 11.200,- dat zij te weinig heeft betaald aan huurvergoeding, berekend van oktober 2018 tot en met december 2019, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
  • aan Berkman te betalen de huurprijs van € 1.443,80 [lees: € 1.433,80, ktr] voor iedere maand vanaf oktober 2018 tot en met de maand waarin de ontruiming en oplevering plaatsvindt, vanaf iedere vervaldag te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag van algehele voldoening;
  • in alle kosten van de procedure en de nakosten.
4.2
Berkman legt aan haar vordering ten grondslag dat C.W.N. tot aan de datum van ontruiming gehouden is maandelijks een vergoeding ter grootte van de huurprijs (€ 1.433,80) te voldoen. C.W.N. betaalt echter slechts € 633,80 per maand. Het resterende bedrag van € 800,- per maand wordt daarom gevorderd. Over de periode van oktober 2018 tot en met december 2019 betreft dit 14 x € 800,- ofwel € 11.200,-.
4.3
C.W.N voert verweer en legt daaraan ten grondslag dat zij het beheer is blijven voeren en om die reden de beheersvergoeding van € 800,- exclusief btw per maand mocht verrekenen.

5..De beoordeling

In conventie en in reconventie

5.1
Gezien de nauwe samenhang worden de vordering in conventie en de vordering in reconventie in het navolgende gezamenlijk besproken.
5.2
Zoals ter zitting nog is bevestigd, is tussen partijen niet in geschil dat de huurovereenkomst – rekening houdend met de nadere afspraken tussen partijen – is geëindigd op 30 september 2018. Ook is niet in geschil dat in weerwil hiervan ook na die datum C.W.N. de woning is blijven gebruiken. Ook is in het kader van de onderhavige procedure niet in geschil dat C.W.N. in verband met dit voortgezet gebruik aan Berkman een vergoeding verschuldigd is van € 1.433,80 per maand. Ten slotte staat vast dat CWN in de periode oktober 2018 tot en met december 2019 maandelijks € 633,80 aan Berkman betaalde, zijnde een bedrag gelijk aan het verschil tussen de gebruiksvergoeding van € 1.433,80 en de beheersvergoeding van € 800,- exclusief btw per maand.
5.3
Bij vonnis van 16 januari 2020, gewezen tussen dezelfde partijen, is C.W.N. veroordeeld om de woning te ontruimen en te verlaten en om een bedrag te betalen van € 1.443,80 vanaf 1 oktober 2018 tot aan de dag van ontruiming. In dit vonnis is onder 4.9 als volgt geoordeeld:

4.9 Berkman heeft voorts gevorderd C.W.N. te veroordelen tot betaling aan haar van de maandelijkse huurprijs van € 1.443,80 vanaf oktober 2018 tot aan de maand waarin de ontruiming plaats zal vinden. C.W.N. betwist de verschuldigdheid van dit bedrag omdat zij, gelet op artikel 4.4 jo 10.4 van de huurovereenkomst, een huurbedrag van € 633,80 per maand was overeengekomen met Berkman. Dit verweer faalt. Ingevolge artikel 10.4 van de huurovereenkomst had C.W.N. recht op een beheersvergoeding. Echter volgens artikel 10.6 van de huurovereenkomst stopt het beheer van het tankstation zodra de overeenkomst is geëindigd. Nu onder 4.7 is vastgesteld dat de huurovereenkomst per 30 september 2018 is geëindigd is Berkman de beheersvergoeding niet meer aan C.W.N. verschuldigd op grond van de huurovereenkomst. Door C.W.N. is niet gesteld noch is anderszins gebleken op welke grond Berkman de beheersvergoeding alsnog verschuldigd is aan C.W.N. Zonder nadere toelichting valt dan ook niet in te zien op grond waarvan Berkman een beheersvergoeding aan C.W.N. verschuldigd is. Het door Berkman gevorderde huurbedrag van € 1.443,80 vanaf 1 oktober 2018 wordt dan ook toegewezen.
5.4
C.W.N. is het niet eens met het oordeel dat zij niet langer aanspraak zou kunnen maken op een beheersvergoeding. Ook de kantonrechter in de onderhavige zaak is echter van oordeel dat volgens artikel 10.6 van de huurovereenkomst het beheer van het tankstation stopt zodra de overeenkomst is geëindigd en dat dit het geval was per 30 september 2018. Daaruit volgt dat Berkman niet langer gehouden was de beheersvergoeding aan C.W.N. te betalen. C.W.N. kan daarom geen aanspraak maken op de door haar gevorderde vergoeding over de periode vanaf november 2018.
5.5
Voor zover C.W.N. zich erop beroept dat zij de werkzaamheden heeft voortgezet omdat zij daartoe ingevolge de overeenkomst gehouden was, gaat dit gelet op het voorgaande niet op. Ook van zaakwaarneming is geen sprake. De overeenkomst is per 30 september 2018 geëindigd en daar komt nog bij dat C.W.N. ter zitting heeft verklaard dat Berkman haar in december 2018 nog expliciet heeft laten weten geen beheersvergoeding meer te zullen betalen. Gelet op al het voorgaande worden de vorderingen in conventie afgewezen.
5.6
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft Berkman erkend dat zij bij haar reconventionele vorderingen geen belang meer heeft omdat zij daarvoor al een titel heeft verkregen in de vorm van het vonnis van 16 januari 2020. De vorderingen in reconventie zullen dus worden afgewezen bij gebrek aan belang.
5.7
Met betrekking tot de over en weer gemaakte proceskosten overweegt de kantonrechter als volgt. Hoewel C.W.N. in conventie in het ongelijk is gesteld, kan niet worden gezegd dat van haar zijde sprake is van misbruik van procesrecht door op 20 november 2019 Berkman te dagvaarden voor de beheersvergoeding en de onderhavige zaak niet in de trekken nadat het vonnis van 16 januari 2020 was gewezen. C.W.N. heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling nader gemotiveerd waarom zij deze keuze heeft gemaakt (t.w.: om een executoriale titel te kunnen verkrijgen voor de beheersvergoedingen). Van misbruik kan daarom niet worden gesproken. Dit betekent dat in conventie C.W.N. in de proceskosten zal worden veroordeeld conform het liquidatietarief. Ter zake van de proceskosten in reconventie geldt dat Berkman materieel in het gelijk wordt gesteld, zij het dat haar vordering bij een later opgekomen gebrek aan belang wordt afgewezen. Hierin ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten in reconventie te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6..De beslissing

De kantonrechter
:
in conventie
wijst de vordering af;
veroordeelt C.W.N. in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Berkman vastgesteld op € 720,- aan salaris voor de gemachtigde;
in reconventie
wijst de vordering af;
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten van deze procedure draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
41645