ECLI:NL:RBROT:2020:2972

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
8273690 \ HA VERZ 20-6
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet bij niet-commerciële coffeeshop zonder dringende reden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster, werkzaam als Shopmanager bij een niet-commerciële coffeeshop, en haar werkgever, Stichting Het Dilemma. De verzoekster was op 22 november 2019 op staande voet ontslagen, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen dringende reden voor dit ontslag was. De verzoekster had eerder melding gemaakt van een schaduwkas, die door de voormalig directeur van de stichting was bijgehouden, en had dit gemeld aan de nieuwe directeur. De kantonrechter concludeerde dat de Stichting onvoldoende bewijs had geleverd voor de beschuldigingen van bedrog en fraude, en dat de verzoekster niet hardnekkig had geweigerd om aan redelijke opdrachten te voldoen. De kantonrechter heeft de Stichting veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 5.669,76, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding van € 7.500,-. De proceskosten werden ook aan de Stichting opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8273690 \ HA VERZ 20-6
uitspraak: 8 april 2020
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats verzoekster] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. A. Rhijnsburger,
tegen
de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting
Stichting Het Dilemma,
gevestigd te Zwijndrecht,
verweerster,
gemachtigde: mr. M.A. Oosterveen en mr. A.H. Nierman.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “ [verzoekster] ” en “de Stichting”.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 17 januari 2020, met producties;
  • het verweerschrift, tevens houdende (zelfstandig) (tegen)verzoek tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst, met producties;
  • de door de Stichting bij brief van 4 maart 2020 toegezonden producties;
  • de door [verzoekster] tijdens de mondeling behandeling overgelegde producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 11 maart 2020 plaatsgevonden. [verzoekster] is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. Rhijnsburger. Namens de Stichting is mevrouw [naam 1] verschenen, bijgestaan door mr. Oosterveen. Tijdens deze zitting is ook de zaak 8279440 \ HA VERZ 20-10 behandeld, inhoudende een verzoek van de Stichting tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De Stichting is opgericht in opdracht van de Gemeente Zwijndrecht. De Stichting exploiteerde een niet-commerciële coffeeshop te Zwijndrecht, genaamd [naam coffeeshop] . De opbrengsten van [naam coffeeshop] worden (via een andere stichting) besteed aan goede doelen in Zwijndrecht en omgeving.
2.2.
[verzoekster] is per 1 januari 2015 in dienst bij de Stichting in de functie van Shopmanager. Zij ontving laatstelijk een salaris van € 3.176,00 bruto per maand en had recht op een individueel keuzebudget van € 603,84 bruto per maand. De opzegtermijn was twee maanden.
2.3.
De heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) was tot 1 oktober 2019 de directeur van bestuurder van de Stichting. Naast een bestuur heeft de Stichting een Raad van Toezicht. Op dit moment bestaat de Raad van Toezicht uit [naam 3] (hierna: [naam 3] ), [naam 4] en [naam 5] (hierna: [naam 5] ).
2.4.
[verzoekster] was er mee bekend dat [naam 2] bij het inkopen van cannabis steeds € 0,10 per gram buiten de administratie heeft gehouden. Door die praktijk is een zogenoemde schaduwkas gevormd van meer dan € 300.000,00 (hierna: de schaduwkas).
2.5.
Per 1 oktober 2019 is mevrouw [naam 6] (hierna: [naam 6] ) in dienst getreden als bestuurder van de Stichting.
2.6.
Na het aantreden van [naam 6] is [verzoekster] benaderd door [naam 2] . Hij wilde de schaduwkas verdelen over het managementteam en de beveiligers. [verzoekster] heeft dit op 24 oktober 2019 aan [naam 6] gemeld. [naam 6] is een onderzoek gestart.
2.7.
Op 30 oktober 2019 heeft de Raad van Toezicht [naam 2] op non-actief gesteld vanwege de door [naam 6] geconstateerde fraude.
2.8.
De Raad van Toezicht heeft [naam 6] op 19 november 2019 op staande voet ontslagen. De Raad van Toezicht heeft mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1] ) als nieuwe directeur/bestuurder benoemd.
2.9.
Op 19 november 2019 heeft [naam 1] samen met [naam 5] en hun advocaat [naam coffeeshop] bezocht. Zij hebben aan de medewerkers medegedeeld dat [naam 6] is ontslagen en dat [naam 1] de nieuwe bestuurder is.
2.10.
[verzoekster] heeft op 19 november 2019 in het digitale systeem van de Arbodienst van de Stichting, Zakenwijzer, geregistreerd dat zij ziek is.
2.11.
Op 19 november 2019 heeft de burgemeester van de gemeente Zwijndrecht besloten [naam coffeeshop] te sluiten, omdat de exploitatievergunning op naam van [naam 2] stond en de burgemeester van mening was dat [naam 2] door de op non-actiefstelling zijn hoedanigheid van exploitant van de coffeeshop heeft verloren.
2.12.
Op 20 en 21 november 2019 heeft de politie de coffeeshop binnengetreden en een aanzienlijk bedrag aan contant geld, waaronder de schaduwkas, in beslag genomen. [verzoekster] was hierbij aanwezig.
2.13.
Op 22 november 2019 hebben [verzoekster] en [naam 1] per WhatsApp met elkaar gesproken. Dit gesprek ging als volgt:
“(…)
22-11-19 09:36 - [naam 1] : [verzoekster] , ik draag je op om je vanochtend met alle bedrijfsinformatie en bedrijfsmiddelen die jij van St. Het Dilemma in bezit hebt, omdat 10.00 uur bij mij te melden op het kantoor van St. Het Dilemma, [adres] .
22-11-19 09:40 - [naam 1] : Omdat jij gisteren op jouw afspraak met mij om 9.00 u ook niet bent verschenen, is het herhaaldelijke werkweigering als je zo niet komt opdagen. In dat geval zullen hieraan consequenties worden verbonden.
22-11-10 12:56 - [verzoekster] : [naam 1] , ik lees zojuist jouw whatsapp bericht van 9:36 en 9:40 uur.
Ik ben op dit moment ziek thuis, ik heb mij dinsdag 19 november persoonlijk ziekgemeld bij jou. Van werkweigering kan geen sprake zijn.
Op dit moment loopt er een justitieel onderzoek naar de stichting en de raad van toezicht. Ik wil op geen enkele manier dat onderzoek belemmeren.
Ik ga er vanuit dat hier geen consequenties aan worden verbonden. Je kunt van mij niet verwachten dat ik in jullie opdracht mogelijk de wet overtreed.
(… )”
2.14.
De Stichting heeft [verzoekster] op 22 november 2019 op staande voet ontslagen. In haar brief van 22 november 2019 heeft de Stichting het volgende aan het ontslag ten grondslag gelegd:
“(…)
Uit informatie die ons de afgelopen weken ter kennis is gekomen, hebben wij moeten constateren dat de voormalig directeur van de stichting, de heer [naam 2] , zich, buiten enig medeweten van de raad van toezicht, schuldig heeft gemaakt aan het bijhouden van een zwarte schaduwkas en boekhouding binnen de bedrijfsactiviteiten van de stichting.
Voorts is inmiddels gebleken dat u daarvan op de hoogte was en actief heeft meegewerkt en bijgedragen aan deze praktijken en het verhullen van het bestaan van deze schaduwboekhouding.
Door uw handelswijze heeft u zich schuldig gemaakt aan diverse strafbare feiten. In ieder geval kan worden vastgesteld dat u mee heeft gewerkt aan het plegen van fraude en bedrog.
Door deze handelswijze is ons vertrouwen in u ernstig geschaad.
Bovendien heb ik u meerdere malen uitdrukkelijk verzocht om de bankpassen van de bankrekening en de pincodes, en alle bij u aanwezige bedrijfsmiddelen en bedrijfsinformatie die essentieel zijn voor het voortbestaan van de stichting Het Dilemma, af te geven. Op deze redelijke verzoeken van de stichting als werkgever heeft u niet gereageerd.
Op een laatste ultimatum om de voornoemde zaken vanmorgen in te leveren, heeft u aangegeven dat u ziek thuis was.
Hiermee heeft u mij bewust van valse informatie voorzien. Ik ben ermee bekend dat u om 10.00 uur vanmorgen bij een teambespreking was van het voltallige personeel van Stichting Het Dilemma op kantoor bij Just Right Advocaten te Vlaardingen.
Hieruit blijkt dat u kennelijk niet te ziek bent om zich te vervoeren en te bewegen en dat u willens en wetens de redelijke verzoeken van uw werkgever naast zich neerlegt (en ons bovendien voorliegt).
U heeft er dan ook wederom bewust voor gekozen om mijn sommatie in de wind te slaan. Dit terwijl bij u de benarde situatie waar de stichting zich in bevindt bekend is.
U heeft daardoor hardnekkig geweigerd om aan een redelijk bevel of opdracht van De stichting als werkgever, te voldoen.
Zowel het feit dat u zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van bedrog en fraude waardoor u het vertrouwen van de stichting onwaardig bent geworden (7:678 lid 1 sub d.), als het feit dat u hardnekkig heeft geweigerd om aan redelijke bevelen of opdrachten van de stichting te voldoen (7:678 lid 1 sub j.) vormen een dringende reden in de zin van artikel 7:678 BW op grond waarvan uw arbeidsovereenkomst per direct beëindigd wordt.
Beide redenen vormen zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang gezien, een dusdanig dringende reden dat de stichting, na intern overleg tussen de directie en de raad van toezicht, tot de conclusie is gekomen dat een onmiddellijk ontslag op staande voet noodzakelijk is.
(…)”

3.Het verzoek van [verzoekster] en het verweer daartegen

3.1.
[verzoekster] verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. het ontslag op staande voet te vernietigen;
II. de Stichting te verplichten [verzoekster] binnen 24 uur na betekening van de beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat de Stichting in gebreke blijft;
III. de Stichting te veroordelen tot betaling van het salaris van [verzoekster] vanaf 22 november 2019 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
Subsidiair:
IV. de Stichting te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding te berekenen volgens de wet;
V. de Stichting te veroordelen tot betaling van de vergoeding wegens onrechtmatige opzegging;
VI. de Stichting te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 25.000,00 bruto;
Meer subsidiair:
VII. voor het geval de arbeidsovereenkomst wel is geëindigd door het ontslag op staande voet de Stichting te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van een transitievergoeding;
Primair en subsidiair/meer subsidiair:
VIII. de Stichting te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van de wettelijke rente vanaf het tijdstop van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag van algehele voldoening;
IX. de Stichting te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[verzoekster] heeft het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Het ontslag is niet onverwijld gegeven, want [naam 2] kende de rol van [verzoekster] en ook [naam 6] was hier al op 24 oktober 2019 van op de hoogte. Het ontslaan van [verzoekster] op 22 november 2019 kan gelet hierop niet gelden als onverwijld. De Stichting heeft voorts in strijd met het goed werkgeverschap gehandeld door geen hoor en wederhoor toe te passen. Daarnaast is de door de Stichting gedane opzegging vernietigbaar, omdat geen sprake is van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW. [verzoekster] heeft zich niet schuldig gemaakt aan bedrog of fraude en zij heeft niet hardnekkig geweigerd aan redelijke bevelen of opdrachten gehoor te geven.
3.3.
De Stichting heeft zich op het standpunt gesteld dat zij [verzoekster] terecht op staande voet heeft ontslagen en dat de verzoeken van [verzoekster] moeten worden afgewezen.

4.Het tegenverzoek van de Stichting

4.1.
De Stichting verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de arbeidsovereenkomst tussen de Stichting en [verzoekster] te ontbinden;
II. de ontbindingsdatum vast te stellen op de kortst mogelijke termijn, maar in elk geval per een eerdere datum dan artikel 7:671b lid 8 sub a BW en de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] bepalen;
III. te bepalen dat aan [verzoekster] geen transitievergoeding toekomt;
IV. een eventueel tegenverzoek van [verzoekster] om haar een billijke vergoeding toe te kennen af te wijzen;
V. [verzoekster] te veroordelen in de proceskosten, daaronder begrepen de nakosten.
4.2.
Aan dit verzoek heeft de Stichting het volgende ten grondslag gelegd. Als wordt geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is en de arbeidsovereenkomst nog bestaat, dan moet de arbeidsovereenkomst worden ontbonden. Primair is er sprake van verwijtbaar handelen aan de zijde van [verzoekster] door strafbare feiten te plegen en redelijke aanwijzingen niet op te volgen. Subsidiair is er sprake van een ernstig verstoorde arbeidsverhouding waardoor de arbeidsovereenkomst niet in stand kan blijven. Daarnaast moet vanwege het ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster] de opzegtermijn worden verkort en heeft zij geen recht op een transitievergoeding en een billijke vergoeding.

5.De beoordeling

5.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] te kennen gegeven dat er wat haar betreft in feite niets meer is om naar terug te keren en haar gemachtigde heeft desgevraagd aangegeven niet meer te gaan voor de primaire verzoeken. Op de primaire verzoeken van [verzoekster] zal daarom niet meer beslist worden en als vaststaand zal worden aangenomen dat de arbeidsovereenkomst tussen de Stichting en [verzoekster] is beëindigd op 22 november 2019. Het voorwaardelijke tegenverzoek van de Stichting hoeft evenmin beoordeeld te worden, omdat niet aan de voorwaarde is voldaan dat de arbeidsovereenkomst nog bestaat. Ook hoeft hierdoor niet meer op het meer subsidiaire verzoek van [verzoekster] beslist te worden. Alleen de subsidiaire verzoeken van [verzoekster] zullen daarom nog beoordeeld worden.
5.2.
Voor de beoordeling van de vraag of [verzoekster] recht heeft op een transitievergoeding, billijke vergoeding en vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal beoordeeld moeten worden of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven.
5.3.
Bij de beoordeling hiervan wordt het volgende voorop gesteld. Het ontslag op staande voet is een ultimum remedium, dat, gelet op de verstrekkende gevolgen ervan, slechts bij uitzondering mag worden gegeven. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag óf van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Op de Stichting als werkgever rust de stelplicht en bewijslast van het bestaan en de dringendheid van de ontslagreden.
5.4.
De Stichting heeft twee dringende redenen aan het ontslag ten grondslag gelegd die volgens haar zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang gezien voldoende zijn voor het ontslag op staande voet.
Bedrog en fraude
5.5.
De Stichting heeft ten eerste aan het ontslag ten grondslag gelegd dat [verzoekster] zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van bedrog en fraude (artikel 7:678 lid 2 aanhef en onder d BW). Volgens de Stichting heeft [naam 2] een schaduwkas bijgehouden en heeft [verzoekster] hieraan actief meegewerkt en heeft zij bijgedragen aan deze praktijk en het verhullen van het bestaan van de schaduwkas.
5.6.
[verzoekster] heeft in dit kader aangevoerd dat zij door [naam 2] is ingelicht over de schaduwkas nadat ze in dienst is gekomen. In opdracht van [naam 2] heeft zij gelden afgedragen aan [naam 2] , die deze bewaarde in het kader van de schaduwkas. Op dat moment zag ze daar niet zoveel kwaad in, omdat [naam 2] haar ervan overtuigde dat dit nodig was in het belang van de Stichting en omdat een coffeeshop een bijzonder sector is. Ook heeft [naam 2] aan [verzoekster] verteld dat [naam 3] van de Raad van Toezicht van de schaduwkas op de hoogte was. Toen [naam 6] echter werd aangesteld en [naam 2] de schaduwkas over het managementteam en de beveiligers als zwijggeld wilde verdelen, heeft [verzoekster] aan de bel getrokken bij [naam 6] , aldus [verzoekster] .
5.7.
De Stichting heeft onvoldoende onderbouwd dat [verzoekster] zich schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van bedrog en fraude en dit een dringende reden voor ontslag is. [verzoekster] heeft weliswaar meegewerkt aan de schaduwkas van [naam 2] , maar [verzoekster] heeft dit in opdracht van [naam 2] gedaan. Het kan [verzoekster] niet worden verweten dat zij op dat moment niet aan de bel heeft getrokken, omdat het niet alleen instructies van haar meerdere betrof, maar deze daarvoor ook een ogenschijnlijk plausible rechtvaardiging althans een verklaring had, namelijk de continuïteit van het bedrijf en zij bovendien meende dat de Raad van Toezicht van deze praktijk op de hoogte was. Daar komt bij dat een coffeeshop ook een bijzonder bedrijf is; van de inkoop van de marihuana zijn immers ook geen facturen beschikbaar, waardoor de facturen door de Stichting zelf worden opgemaakt. Zij meende kennelijk te handelen in het belang van de Stichting en toen haar bleek dat dat mogelijk niet (meer) het geval was, heeft zij op 24 oktober 2019 het bestaan van de schaduwkas gemeld bij [naam 6] , kort nadat deze als nieuwe directeur was aangesteld. Met [naam 6] is de Stichting echter ook in conflict geraakt.
Bij deze stand van zaken kon de Stichting [verzoekster] bezwaarlijk tegenwerpen dat zij heeft meegewerkt aan de bestaande praktijk, waarmee zij juist het belang van de Stichting meende te dienen en voor zoveel [verzoekster] op dat punt wel een verwijt kon worden gemaakt, rechtvaardigde dat zeker geen ontslag op staande voet.
Hardnekkig weigeren aan redelijke bevelen of opdrachten van de Stichting te voldoen
5.8.
Ten tweede heeft [verzoekster] volgens de Stichting hardnekkig geweigerd te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten en is dit een dringende reden. Hieraan heeft de Stichting ten grondslag gelegd dat het voor [naam 1] van belang was om snel toegang te krijgen tot de kluis en de bankrekeningen van de Stichting, omdat het er alle schijn van had dat [naam 6] van plan was een coup te plegen en de Stichting over te nemen. Ook was het van belang om betalingen te verrichten. [naam 1] had daarom op 19 november 2019 met [verzoekster] een afspraak gemaakt voor een gesprek op 21 november 2019, maar [verzoekster] is niet op dat gesprek verschenen. [naam 1] heeft [verzoekster] vervolgens op 22 november 2019 per WhatsApp opgedragen om diezelfde ochtend te verschijnen, maar toen is [verzoekster] ook niet gekomen. [verzoekster] heeft nagelaten [naam 1] van de benodigde informatie te voorzien. Betwist wordt door de Stichting dat [verzoekster] ziek was. Zij was namelijk wel aanwezig bij de politie inval op 20 en 21 november 2019 en tijdens een bijeenkomst van het personeel op 22 november 2019, aldus de Stichting.
5.9.
Volgens [verzoekster] was er geen sprake van het hardnekkig weigeren om aan redelijke bevelen of opdrachten van de Stichting te voldoen. Volgens [verzoekster] had ze alleen een sleutel van het pand, maar was die niet meer bruikbaar omdat de sloten op 21 november 2019 zijn vervangen. [verzoekster] heeft daarnaast betwist dat zij bedrijfsmiddelen in haar bezit had die essentieel zijn of waren voor het voortbestaan van de Stichting. Ook heeft [verzoekster] betwist dat zij voor het WhatsAppbericht van 22 november 2019 ooit is verzocht om zaken in te leveren. [verzoekster] heeft voorts gesteld dat zij zich ziek had gemeld op 19 november 2019.
5.10.
Partijen zijn het er over eens dat een verwarrende situatie is ontstaan toen [naam 6] van de fraude op de hoogte raakte. [naam 6] vertrouwde de Raad van Toezicht niet en de Raad van Toezicht heeft op een gegeven moment ook het vertrouwen in [naam 6] opgezegd door een nieuwe bestuurder aan te stellen, te weten [naam 1] . Voor de werknemers, waaronder [verzoekster] , was het toen onduidelijk wie ze nog moesten geloven: [naam 6] of [naam 1] . Gelet op de onduidelijke, verwarrende en chaotische situatie is het niet vreemd dat [verzoekster] na 19 november 2019 niet zondermeer aan de wensen van [naam 1] gehoor heeft gegeven. Dat [naam 6] een coup wilde plegen is door de Stichting in zijn geheel niet onderbouwd, zodat daar niet vanuit wordt gegaan. Voorts is ook onvoldoende gebleken dat de Stichting [verzoekster] meerdere keren tevergeefs om informatie heeft gevraagd. Immers staat alleen vast dat [naam 1] dat op 22 november 2019 per WhatsApp heeft gedaan, maar de termijn die zij daarin aan [verzoekster] heeft gegeven is wel erg kort. Het is ook onduidelijk of [verzoekster] inderdaad heeft ingestemd met het gesprek op 21 november 2019 met [naam 1] . Als dat wel zo was, dan kan [verzoekster] gelet op de verwarrende situatie niet verweten worden dat ze toen niet is verschenen. Voorts heeft de Stichting onvoldoende onderbouwd dat [verzoekster] over informatie beschikte die essentieel was voor het voortbestaan van de Stichting. Bovendien heeft [verzoekster] zich op 19 november 2019 ziek gemeld en staat vast dat dit in ieder geval zo in het systeem Zaakwijzer van de Arbodienst geregistreerd stond. Er moet dus ook vanuit worden gegaan dat [verzoekster] ziek was, want een bedrijfsarts heeft niet geoordeeld dat dit niet zo was. Dat [verzoekster] wel tijdens de bezoeken van de politie aanwezig is geweest in de coffeeshop en aanwezig was op een gesprek met het personeel op 22 november 2019, maakt dit niet anders. De conclusie is dat de Stichting onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake was van redelijke bevelen en opdrachten en dat [verzoekster] hardnekkig heeft geweigerd om hieraan te voldoen.
5.11.
Gelet op wat hiervoor is overwogen was er geen dringende redenen [verzoekster] op staande voet te ontslaan. Dit betekent dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven. Gelet hierop hoeft niet meer op de onverwijldheid te worden ingegaan en evenmin op het gebrek aan hoor en wederhoor. Mogelijk was met hoor en wederhoor het niet zover gekomen dat [verzoekster] op staande voet was ontslagen, maar het is de vraag of de geesten daar toen wel rijp waren.
Transitievergoeding
5.12.
[verzoekster] heeft verzocht haar de wettelijke transitievergoeding toe te kennen. Op grond van artikel 7:673 lid 1 (oud) BW heeft [verzoekster] recht op een transitievergoeding als de arbeidsovereenkomst door de werkgever is opgezegd en deze meer dan twee jaar heeft geduurd. Daarvan is hier sprake. De Stichting wordt niet gevolgd in haar stelling dat [verzoekster] ernstig verwijtbaar richting de Stichting heeft gehandeld. Gelet op wat hiervoor is overwogen valt [verzoekster] misschien wel wat verwijten te maken en had ze andere keuzes moeten maken, maar van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verzoekster] is geen sprake. Dit betekent dat [verzoekster] op grond van de wet een transitievergoeding zal worden toegekend ten bedrage van € 5.669,76.
5.13.
Op grond van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 22 december 2019.
Vergoeding wegens onregelmatige opzegging
5.14.
[verzoekster] heeft voorts aanspraak gemaakt op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Op grond van artikel 7:672 lid 10 (oud) BW is de partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Aangezien de Stichting de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang heeft opgezegd, terwijl een dringende reden ontbrak, is de Stichting op grond van artikel 7:672 lid 10 (oud) BW aan [verzoekster] een vergoeding verschuldigd.
5.15.
De vergoeding wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst is gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Volgens [verzoekster] bedroeg haar opzegtermijn twee maanden. Dit is door de Stichting niet weersproken. Dat betekent dat de gefixeerde schadevergoeding verschuldigd is – in geval van opzegging per de eerste van de maand met in acht name van een opzegtermijn van twee maanden – tot en met 1 februari 2020. Omdat partijen daarover geen uitsluitsel hebben gegeven kan de hoogte van de vergoeding nu niet worden vastgesteld en zal worden toegewezen dat de Stichting in het kader van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging het loon aan [verzoekster] moet betalen over de periode vanaf 23 november 2019 tot 1 februari 2020.
5.16.
Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 22 november 2019.
Billijke vergoeding
5.17.
Vanwege het ontbreken van een dringende reden voor het ontslag heeft [verzoekster] ook recht op een billijke vergoeding, omdat hiermee vast staat dat de Stichting ernstige verwijtbaar richting [verzoekster] heeft gehandeld.
5.18.
[verzoekster] heeft verzocht aan haar een billijke vergoeding toe te kennen van € 25.000,-. Zij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat ze op dit moment geen werk heeft en een uitkering ontvangt op basis van de Participatiewet. Ze functioneerde altijd goed, zodat haar verwachting was dat ze tot haar pensioen bij de Stichting zou hebben kunnen werken. Volgens [verzoekster] kan haar geen verwijt gemaakt worden, want zij heeft juist de schaduwkas gemeld bij [naam 6] . [verzoekster] is nu de dupe van het conflict tussen [naam 6] en de Raad van Toezicht en het bestuur. De Stichting is volgens [verzoekster] een zeer kapitaalkrachtige onderneming, zodat een lage billijke vergoeding niet gevoeld zal worden door de Stichting en niet zal leiden tot gedragsverandering.
5.19.
Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt het aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval en de rechter dient in de motivering van zijn oordeel inzicht te geven in de omstandigheden die tot de beslissing over de hoogte van de vergoeding hebben geleid (zie het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187, New Hairstyle).
5.20.
Door het met onmiddellijke ingang opzeggen van de arbeidsovereenkomst is [verzoekster] ten onrechte geconfronteerd met de situatie dat zij van de een op de andere dag haar arbeidsovereenkomst heeft verloren en geen loon meer ontvangt. Het is echter wel aannemelijk dat de arbeidsovereenkomst op korte termijn zou zijn ontbonden, althans beëindigd. De Stichting wilde niet meer met [verzoekster] verder en heeft in haar tegenverzoek om ontbinding verzocht, terwijl ook van (nagenoeg) alle andere werknemers de arbeidsovereenkomsten zijn beëindigd. De arbeidsovereenkomst had derhalve nog maar een beperkte waarde. [verzoekster] heeft misschien altijd goed gefunctioneerd, maar zij was nog maar vijf jaar in dienst bij de Stichting. Zij is ook nog jong en [verzoekster] heeft niet onderbouwd dat het voor haar moeilijk zal zijn om een andere baan te vinden. [verzoekster] zit nu weliswaar thuis en heeft psychische klachten door de ontstane situatie, maar zij heeft niet onderbouwd dat het de verwachting is dat dit nog een lange tijd zal duren. Wellicht dat een einde aan deze procedure kan bijdragen aan haar herstel. Voorts wordt er rekening mee gehouden dat [verzoekster] een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ontvangt en een transitievergoeding. De loonderving wordt hierdoor dus al aanzienlijk opgevangen. Gelet op alle omstandigheden is een billijke vergoeding van € 7.500,- bruto passend. Dit bedrag komt overeen met ongeveer twee maandsalarissen inclusief Individueel Keuzebudget.
5.21.
De gevorderde wettelijke rente over de billijke vergoeding zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na betekening van deze beschikking, omdat aangenomen moet worden dat de Stichting vanaf dat moment in verzuim is met de betaling daarvan.
Proceskosten
5.22.
De Stichting zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [verzoekster] worden veroordeeld.
5.23.
De proceskosten van het tegenverzoek komen ook voor rekening van de Stichting, omdat zij in het ongelijk is gesteld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in het verzoek van [verzoekster] :
veroordeelt de Stichting om aan [verzoekster] te betalen de transitievergoeding ten bedrage van € 5.669,76, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt de Stichting om aan [verzoekster] te betalen een vergoeding wegens onregelmatige opzegging bestaande uit het loon van [verzoekster] over de periode vanaf 23 november 2019 tot 1 februari 2020, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 november 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt de Stichting om aan [verzoekster] een billijke vergoeding te betalen van € 7.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt de Stichting in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoekster] vastgesteld op € 499,00 aan griffierecht en € 721,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
in het tegenverzoek van de Stichting:
wijst het verzoek af;
veroordeelt de Stichting in de proceskosten die de kantonrechter aan de kant van [verzoekster] vaststelt op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.R. Roukema en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31688