ECLI:NL:RBROT:2020:3067

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
8109777 CV EXPL 19-6823
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurder voor onbetaalde factuur na faillissement van rechtspersoon

In deze zaak heeft eiser zand geleverd aan een besloten vennootschap (B.V.), die de factuur niet heeft betaald. Eiser stelt de bestuurder van de B.V. persoonlijk aansprakelijk voor de onbetaalde factuur. De kantonrechter oordeelt dat er geen ernstig verwijt aan de bestuurder kan worden gemaakt, waardoor er geen sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid. De procedure begon met een verstekvonnis van 22 augustus 2019, waarna de bestuurder in verzet is gekomen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bestuurder tijdig in verzet is gekomen, ondanks een aanvankelijke onjuiste procedurele stap. De rechter benadrukt dat de eiser een vordering had moeten indienen tegen de B.V. en dat het risico van niet-betaling inherent is aan het zaken doen met rechtspersonen. De kantonrechter concludeert dat de bestuurder niet persoonlijk aansprakelijk kan worden gesteld, omdat er geen bewijs is dat hij een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het verstekvonnis wordt vernietigd en de oorspronkelijke vordering van eiser wordt afgewezen. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van de bestuurder.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8109777 CV EXPL 19-6823
uitspraak: 9 april 2020
vonnis in verzet van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
[eiser], handelend onder de naam [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats eiser]
eiser,
gedaagde in verzet,
gemachtigde: Pay Force B.V. te Nispen,
en
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
eiser in verzet,
gemachtigde: mr. C.F.M. van den Ekart te Dordrecht.
Partijen worden hierna aangeduid als [gedaagde] respectievelijk [eiser] .

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussen partijen gewezen verstekvonnis van 22 augustus 2019 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de brief van [gedaagde] ontvangen op 13 september 2019;
- de beschikking van de kantonrechter van deze rechtbank van 19 september 2019;
- de verzetdagvaarding van 16 oktober 2019;
- de akte van [eiser] ontvangen op 22 oktober 2019;
- de akte van [gedaagde] ontvangen op 19 december 2019;
- de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling, gehouden op 11 februari 2020;
- de berichten van partijen ontvangen op 13 maart 2020 ( [gedaagde] ) en 16 maart 2020 ( [eiser] ) dat zij ook na afloop van de zitting niet tot overeenstemming zijn gekomen.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..Het geschil

2.1.
[eiser] heeft in 2018 zand verkocht en geleverd aan [naam bedrijf 1] , dat bij verstekvonnis van 31 januari 2019 is veroordeeld tot betaling daarvoor aan [eiser] van € 1.458,82 met rente en kosten. Betaling is uitgebleven en op 16 april 2019 is [naam bedrijf 1] failliet verklaard, evenals haar bestuurder [naam bedrijf 2] , waarvan [gedaagde] bestuurder is.
2.2.
[eiser] vordert thans betaling door [gedaagde] van de naar hij stelt inmiddels tot € 2.344,47 opgelopen vordering op [naam bedrijf 1] , met de thans gemaakte incassokosten en wettelijke rente. Hij legt aan die vordering ten grondslag dat [gedaagde] hem op 29 augustus 2018 namens [naam bedrijf 1] een misleidend en mogelijk foutief betalingsbewijs voor de oorspronkelijke hoofdsom heeft gestuurd, waarmee geen feitelijke betaling bleek te corresponderen. Verder heeft [gedaagde] er nadien, kort gezegd, het zwijgen toe gedaan, afgezien van een bedreigend overgekomen telefoongesprek op 23 mei 2019. Ter zitting is er namens [eiser] ook nog op gewezen dat [naam bedrijf 1] geen jaarrekeningen heeft gepubliceerd. Er is daarom sprake van onbehoorlijk bestuur, waardoor [gedaagde] persoonlijk aansprakelijk is, aldus [eiser] .
2.3.
[gedaagde] heeft de vordering weersproken.

3..De beoordeling

3.1.
De kantonrechter stelt voorop dat [gedaagde] tijdig, binnen vier weken na het verstekvonnis in verzet is gekomen. Weliswaar in eerste instantie op een onjuiste manier bij brief in plaats van bij verzetdagvaarding - maar bij genoemde beschikking van 19 september 2019 is hij, mede op grond van de herstelmogelijkheid die artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering biedt, in de gelegenheid gesteld [eiser] alsnog bij exploot van dagvaarding op te roepen, hetgeen ook is gebeurd.
3.2.
Inhoudelijk moet vooropgesteld worden dat [eiser] zaken heeft gedaan met [naam bedrijf 1] , als besloten vennootschap een rechtspersoon met een eigen vermogen. Om die reden heeft [eiser] een vordering op grond van de gedane zaken moeten richten tegen [naam bedrijf 1] en, nadat deze failliet is verklaard, kunnen instellen bij de curator. Het risico dat een dergelijke vordering niet zal kunnen worden geïnd is – hoe vervelend ook voor een crediteur – op zichzelf inherent aan het zaken doen.
3.3.
Het past niet bij het rechtspersonenrecht als naast de rechtspersoon ook een aandeelhouder of bestuurder van de rechtspersoon persoonlijk aansprakelijk is voor de handel en wandel van de rechtspersoon. Daarop is in de rechtspraak een uitzondering aanvaard – de zogeheten bestuurdersaansprakelijkheid – voor het geval een bestuurder van de rechtspersoon persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Daarbij geldt een hoge drempel voor aansprakelijkheid, die wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij (in dit geval [eiser] ) primair sprake is van handelingen van de rechtspersoon, en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen. In de kern gaat het er in situaties als de onderhavige om of de bestuurder bij het aangaan van de verbintenis wist of behoorde te begrijpen dat de schuldeiser van de vennootschap als gevolg van zijn handelen schade zou lijden (arrest van de Hoge Raad van 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627, rechtsoverwegingen 4.2 en 4.3).
3.4.
Uit hetgeen [eiser] naar voren heeft gebracht, volgt niet dat [gedaagde] persoonlijk een dergelijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het op 29 augustus 2018 aan [eiser] als bewijs van een betaling van doorsturen van een op 11 mei 2018 gegeven “bankgiro opdracht”, zoals op dat stuk staat vermeld, is niet onrechtmatig, ook niet als de bank, wellicht bij gebrek aan een positief saldo, kennelijk geweigerd heeft die betaling uit te voeren. [eiser] heeft als gevolg van dit doorsturen als zodanig ook geen schade geleden en bovendien reeds op 29 augustus 2018 onderkend en aan [gedaagde] bericht dat hij de betaling niet heeft ontvangen. Ook het door [eiser] gestelde daarop volgende stilzwijgen van [gedaagde] en een op [eiser] bedreigend overgekomen telefoongesprek met [gedaagde] maken tegen de achtergrond van de genoemde rechtspraak niet dat [gedaagde] persoonlijk aansprakelijk wordt voor schulden van de rechtspersoon. In de verhouding tussen [gedaagde] en [eiser] geldt hetzelfde in het geval geen jaarrekening(en) is of zijn gepubliceerd. De door [eiser] bedoelde wetsbepaling (artikel 2:248, tweede lid, in verbinding met artikel 2:10, van het Burgerlijk Wetboek) ziet op aansprakelijkheid van bestuurders jegens de boedel in geval van faillissement van de vennootschap en het is aan de curator om zulks te onderzoeken en er eventueel gevolgen aan te verbinden. Overigens is er ook geen verband tussen het publiceren van een jaarrekening en de zandverkoop gesteld en staat het een ieder vrij om alvorens te handelen met een rechtspersoon te onderzoeken of tijdig jaarrekeningen zijn gepubliceerd en wat de inhoud daarvan is.
3.5.
Het voorgaande betekent dat het verzet slaagt, het verstekvonnis vernietigd dient te worden en de oorspronkelijke vordering van [eiser] alsnog moet worden afgewezen.
3.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] , behoudens de als gevolg van de verstekverlening voor rekening van [gedaagde] komende kosten van de verzetdagvaarding, welke proceskosten worden vastgesteld op € 360,- (twee punten à € 180,-).

4..De beslissing

De kantonrechter:
vernietigt het op 22 augustus 2019 tussen partijen gewezen verstekvonnis;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van de verzetprocedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 360,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. P.G.J. van den Berg en uitgesproken ter openbare terechtzitting door mr. P. Joele.
41592