ECLI:NL:RBROT:2020:3120

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
KTN-8250495
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Fiege
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing geldvordering op basis van niet-vernietigde overeenkomst en onverschuldigde betaling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 april 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagde]. [Eiseres] vorderde een verklaring voor recht dat zij niets aan [gedaagde] verschuldigd was en verzocht om terugbetaling van een bedrag van € 4.089,-, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. De vordering was gebaseerd op de stelling dat een bedrag van € 4.084,- onverschuldigd aan [gedaagde] was betaald. De procedure volgde op een eerdere dagvaarding en mondelinge behandeling, waarbij de feiten en omstandigheden rondom de nalatenschap van [echtegenoot eiseres] aan de orde kwamen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres] en [echtegenoot eiseres] onder huwelijkse voorwaarden waren gehuwd, wat betekent dat er geen gemeenschap van goederen bestond. Dit impliceert dat [eiseres] niet verplicht was om de leningen van [echtegenoot eiseres] aan [gedaagde] terug te betalen. Echter, de rechter oordeelde dat er wel degelijk een rechtsgrond was voor de betaling aan [gedaagde], namelijk de overeenkomst die [eiseres] met de kinderen had gesloten over de verkoop van de woning. Ondanks het protest van [eiseres] bij het ondertekenen van de volmacht, was de overeenkomst rechtsgeldig en niet vernietigd.

Daarom concludeerde de kantonrechter dat er geen sprake was van onverschuldigde betaling en wees de vordering van [eiseres] af. Tevens werd [eiseres] veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] op € 480,- werden vastgesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8250495 CV EXPL 20-963
uitspraak: 10 april 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres, hierna genoemd: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. V.T.E. Kuijpers,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde, hierna genoemd: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. W. Suttorp.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 18 november 2019, met producties;
de conclusie van antwoord, met productie;
het tussenvonnis van 14 januari 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de door [eiseres] ten behoeve van de mondelinge behandeling overgelegde producties;
de door [gedaagde] ten behoeve van de mondelinge behandeling overgelegde productie;
de aantekening dat de mondelinge behandeling op 10 maart 2020 heeft plaatsgevonden.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1.
[eiseres] is op 26 september 2006 in het huwelijk getreden met [echtegenoot eiseres] (hierna: [echtegenoot eiseres] ). Dit huwelijk is geëindigd door het overlijden van [echtegenoot eiseres] op 25 februari 2019.
2.2.
De enige erfgenamen van [echtegenoot eiseres] zijn [eiseres] en de twee kinderen van [echtegenoot eiseres] , [kind 1] en [kind 2] , (hierna: de kinderen). Alle erfgenamen hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard.
2.3.
Op 22 november 1985 heeft [echtegenoot eiseres] een bedrag van fl. 9.000,- geleend van [gedaagde] en een bedrag van fl. 9.000,- van mevrouw [naam] (hierna: [naam] ). [gedaagde] is de ex-echtgenote van [echtegenoot eiseres] en de moeder van de kinderen. Deze leningen zijn door [echtegenoot eiseres] nooit afgelost en vallen dus als schuld in zijn nalatenschap.
2.4.
[eiseres] en [echtegenoot eiseres] waren eigenaar van de woning aan de [adres] (hierna: de woning). [eiseres] voor 99/100e deel en [echtegenoot eiseres] voor 1/100e deel. [eiseres] heeft deze woning op 2 september 2019, dus na het overlijden van [echtegenoot eiseres] , verkocht.
2.5.
De kinderen dienden als erfgenamen mee te werken aan de levering van de woning. Zij waren hiertoe slechts bereid indien de leningen aan [gedaagde] en [naam] zouden worden afgelost. Zij hebben beiden op 28 oktober 2019 een volmacht verkoop registergoed getekend onder de voorwaarde dat zowel de lening aan [gedaagde] als de lening aan [naam] zal worden afgelost door naar ieder van hen een bedrag van € 4.084,- over te maken.
2.6.
[eiseres] heeft de notaris een door haar op 30 oktober 2019 getekend stuk doen toekomen met de volgende inhoud:
“Toevoeging aan Volmacht (…)Onder protest heb ik toegegeven om in bovengenoemde volmacht op te laten nemen de clausule dat ik de schulden aan Mevr. [gedaagde] (…) en Mevr. [naam] (…) zou betalen. Deze zijn gemaakt door wijlen [echtegenoot eiseres] ver voor mijn huwelijk. We zijn op huwelijkse voorwaarden getrouwd. Alle erfgenamen hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. Aangezien ik 100% eigenaar ben van de woning (zie kadaster) en de heer [kind 1] en mevr. [kind 2] (de kinderen, toevoeging rechtbank) maar recht zouden hebben op 1% van de bezittingen van wijlen [echtegenoot eiseres] . is de eis van 2 x € 4.084,00 niet redelijk en onterecht.Als ik met de eis van [kind 1] en Mevr. [kind 2] niet akkoord zou gaan, wilden zij absoluut niet meewerken aan de verkoop van de woning. (…)”
2.7.
Op 1 november 2019 heeft de levering van de woning plaatsgevonden, waarbij gebruik is gemaakt van de hiervoor vermelde volmacht van de kinderen. [eiseres] is zelf bij de notaris verschenen en heeft daar de leveringsakte getekend.
2.8.
De notaris heeft vanuit de door hem ontvangen koopsom van de woning zowel aan [gedaagde] als aan [naam] een bedrag van € 4.084,- uitbetaald.

3..De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om:
1. voor recht te verklaren dat [eiseres] niets aan [gedaagde] verschuldigd is;
2. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van € 4.089,-, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente;
3. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat het bedrag van € 4.084,- onverschuldigd aan [gedaagde] is betaald.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft in haar conclusie van antwoord betwist dat [eiseres] en [echtegenoot eiseres] onder huwelijkse voorwaarden en met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen waren gehuwd. Nadat [eiseres] een kopie van de akte huwelijkse voorwaarden heeft overgelegd, heeft [gedaagde] deze betwisting niet langer gehandhaafd. Vast staat derhalve dat er geen gemeenschap van goederen bestond tussen [eiseres] en [echtegenoot eiseres] . [eiseres] was dus niet gehouden om de leningen van [echtegenoot eiseres] terug te betalen.
4.2.
Het voorgaande rechtvaardigt echter niet de conclusie dat er sprake is van onverschuldigde betaling, zoals [eiseres] stelt. Wil hiervan sprake zijn dat moet de betaling aan [gedaagde] zonder rechtsgrond zijn verricht (artikel 6:203 BW). Dat wil zeggen dat er geen rechtsverhouding aanwijsbaar is die het verrichten van de prestatie rechtvaardigt. Voor onderhavige betaling valt echter wel een rechtsverhouding aan te wijzen, namelijk de afspraak die [eiseres] met de kinderen heeft gemaakt en waaraan zij uitvoering heeft gegeven door de leveringsakte te tekenen. [eiseres] stelt dat zij de afspraak onder protest heeft gemaakt, maar dit betekent niet dat hierdoor geen rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen. Het feit dat [eiseres] heeft geprotesteerd maakt niet dat de overeenkomst niet rechtsgeldig of nietig is. Omdat [eiseres] de overeenkomst ook niet heeft vernietigd op grond van artikel 3:44 BW is deze overeenkomst nog steeds aan te wijzen als rechtsgrond voor de betaling van het bedrag van € 4.084,- aan [gedaagde] . Dit betekent dat er geen sprake is van onverschuldigde betaling. De vordering van [eiseres] wordt daarom afgewezen.
4.3.
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

5..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 480,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Fiege en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
423