In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en Thuiszorg Naborgh B.V. De verzoekster, vertegenwoordigd door mr. L.M. Hoogeveen, heeft verzocht om de opzegging van haar arbeidsovereenkomst per 11 oktober 2019 te vernietigen, haar tewerkstelling in haar functie te bewerkstelligen, en betaling van haar salaris en andere emolumenten. De verweerster, Thuiszorg Naborgh B.V., vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. van Mierlo, heeft verweer gevoerd en verzocht om afwijzing van de verzoeken.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de verzoekster was in dienst bij Naborgh als huishoudelijk medewerkster. Op 25 september 2019 heeft Naborgh een koopovereenkomst gesloten met [bedrijf 2], waarbij de activa van Naborgh zijn overgedragen. De verzoekster is op 11 oktober 2019 geïnformeerd dat haar arbeidsovereenkomst met Naborgh eindigde en dat haar werkzaamheden zouden worden voortgezet door [bedrijf 4] en [bedrijf 3]. De verzoekster heeft echter nooit een nieuwe arbeidsovereenkomst met [bedrijf 3] ondertekend.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is geweest van een overgang van onderneming op 11 oktober 2019, waardoor de rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst van de verzoekster van rechtswege zijn overgegaan op [bedrijf 2]. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verzoekster niet rechtsgeldig is ontslagen en dat er geen grond is voor haar verzoeken. De verzoeken zijn afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.